'

HET DOET ZO’N PIJN

 

Er zijn van die tijden in je leven dat er zoveel pijn, zoveel verdriet naar je toekomt. Omdat mensen om je heen zoveel pijn voelen door omstandigheden  en gebeurtenissen in hun leven. Zowel persoonlijk als ook in het kerkelijke leven. Wat een zorgen, wat een tranen, wat een worsteling. Juist toen las ik weer eens het boek Klaagliederen.  Het liet me niet los. Steeds weer werd ik naar dit boek  getrokken. Je vindt hier   mijn ongecorrigeerde aantekeningen bij hoofdstuk 1. Ik hoop dat het mensen in nood helpt. Al was het er maar een. Ik hoop de kracht en tijd te vinden om ook de andere hoofdstukken zo te kunnen voorzien van uitleg. Dit is een voorlopige versie van iets dat ik hoop uit te breiden.  

 

 Je krijgt met veel pijn en verdriet te maken. Zeker als predikant en als ouderling. Maar niet alleen zij. Wat is er een gebrokenheid in de levens van mensen.  Wat kan het verdriet en de pijn diep zitten. Wat is er ook een verdriet en pijn als het gaat om de kerk. Veel gelovigen zien hoe om hun heen velen die op de HERE vertrouwden dat al meer achter zich laten. Wat doet dat ook zeer als het je eigen kinderen en kleinkinderen zijn. Het kan soms lijken alsof je bij de puinhopen van je leven zit. Je gaat twijfelen aan wat je gedaan hebt. Was het wel goed? Heb ik genoeg gedaan? Hoe kan het dat het allemaal zo anders gelopen is als wat ik in mijn jonge jaren dacht en hoopte.

Je kunt ook heel erg bezig zijn met de afval van Christus om je heen en in de samenleving. Als je naar de kerk kijkt en je vergelijkt het met vroeger, is er zoveel zorg. Als je jong bent en je hoort steeds weer hoe de kerk krimpt kan het lijken alsof je hoort bij iets dat alleen maar kan verliezen in de toekomst. Verwarring, pijn, een hart dat zeer doet, verdriet het is er. Gebrokenheid.  Moeten we doen alsof het er niet is. Er maar gewoon over proberen heen te leven. Tegen elkaar zeggen: Ach het valt nog wel wat mee. Is dat de weg? Nee. Dat is ook niet de weg die de Heilige Geest ons in de Bijbel wijst. Hieronder vind je een uitleg en toepassing van Klaagliederen 1. Een Bijbelboek waarin juist het verdriet, de pijn, de verwarring en de klacht zo duidelijk te horen is. De HERE zoekt ons in dit Bijbelboek juist op in dat pijnlijke, dat zere dat er in ons leven is. Wie gelovig is hoeft de pijn niet te ontkennen. Je mag het bij de HERE brengen. Ik hoop de tijd en de kracht te krijgen om in het komende jaar meer te schrijven over het boek Klaagliederen. Ik hoop dat het uitloopt op een verklaring van dit Bijbelboek met ook een inleiding over de omstandigheden en de reden waarom dit geschreven heeft. Over nog meer zaken. Hieronder vind je een eerste aanzet tot de verklaring en toepassing van Klaagliederen 1.

 

Het is echt een geweldige schok. De tempel stond als God woning in Jeruzalem. Jeruzalem was de stad op aarde waar de HERE onder Zijn volk woonde. Hoeveel ellende en zonde er ook in de kerk van die tijd was toch stond de tempel er nog altijd. Velen dachten ondanks veel afval en al de waarschuwingen van de profeten dat de tempel toch wel de garantie was dat Gods volk veilig was. Nu hebben de ongelovigen Jeruzalem ingenomen. De tempel beroofd en verwoest. Een groot deel van het volk meegenomen naar een ander land. Er lijkt niets van de kerk over te zijn. Waar is er nog een beetje hoop overgebleven?  Velen zitten bij de puinhopen van het bestaan. Bij de puinhopen van de kerk en hun eigen leven.  Hoe moet het verder. Hoe kun je omgaan met geweldig diep verdriet, met grote ellende die je leven treft?

Wanneer je aan de kerk denkt lijkt het erop dat de HERE gedaan heeft waar hij later de kerk van Efeze voor waarschuwt: “Bedenk dan van welke hoogte u bent gevallen en bekeer u en doe de eerste werken. Maar zo niet, dan kom Ik spoedig bij u en zal uw ​kandelaar​ van zijn plaats wegnemen, als u zich niet bekeert.” Openbaring 2:5

Het doet zo zeer. Laten we zien hoe de schrijver als gelovige tot de HERE gaat in Klaagliederen 1.

In dit eerste hoofdstuk lezen we vijf keer dat er geen trooster is. Er is de diepe klacht en het diepe verdriet maar in die omstandigheden is er niemand die met echte troost kan komen. Geen echte helper op aarde. Zie de verzen: 2,9,16,17,21. Niemand die helpt. Zie vers 7.

Dit is ook de reden dat er wordt gezucht. Zie de verzen 4,8,11,21,22. Daarbij komt dat het hier niet gaat om een klacht, een verdriet, een zuchten dat maar een enkeling raakt. Het is opvallend hoe vaak het woord al of allen hier wordt gebruikt. Zie de verzen 2,3,4,6,8,11,15,21,22. Het gaat hier om iets dat heel intens is en het hele leven van zo velen raakt.

Er is geen hulp te vinden. Het is zo intens en erg. Daarbij wordt in de ellende gevraagd aan de HERE om daarnaar met bewogenheid voor Zijn volk te kijken. Zie voor het letterlijk zo spreken in dit hoofdstuk de verzen 9,11,20. We gaan nu vers voor vers kijken naar wat hier aan de hand is.   

 

Zo alleen  vs 1-11

Vs 1   “Hoe eenzaam zit zij neer, die stad, eens zo dichtbevolkt! Als een ​weduwe​ is zij geworden, zij die groot was onder de heidenvolken. Een vorstin onder de gewesten is verplicht tot ​herendienst.”

 

Het eerste vers laat een uitroep van de schrijver zien. Het woordje  “hoe” versterkt de gedachte dat het erg is. We vinden datzelfde woord bijvoorbeeld in Jesaja 1:21: “Hoe is de trouwe stad tot een ​hoer​ geworden! Vol recht was zij, gerechtigheid​ overnachtte in haar, maar nu – moordenaars!” In vers 1 wordt de eenzaamheid van Jeruzalem op dat moment sterk benadrukt. Die nadruk wordt nog eens versterkt door de stad als een persoon voor te stellen. Je ziet Jeruzalem hier als een heel eenzame en verlaten stad. Wanneer je Jeruzalem vroeger binnenging dat leefde het er. Overal mensen, overal drukte. Steeds ook leven bij de tempel. Kom je stad binnen nadat velen in ballingschap zijn gevoerd lijkt het alsof het leven er uit is. Je ziet er nog mensen maar het leeft niet meer. De trots over stad Jeruzalem is helemaal weg. Hoe kon het zover komen?!

Je kunt Jeruzalem vergelijken met een weduwe die haar man verloren heeft. Die het nu moet doen zonder haar Beschermer en Geliefde. We moeten daarbij bedenken dat Gods volk meerdere keren als de vrouw van God voorgesteld wordt. Daarom wordt over het afvallen van God ook gesproken als overspel dat Gods volk dan pleegt. Op een heel indrukwekkende manier lezen we over de nauwe band van liefde die de HERE met Zijn volk Israël is aangegaan lezen we  in Ezechiël 16. Heel beeldend en intiem. Ik geef hier een enkel vers uit dit hoofdstuk weer: “Geen oog zag naar u om, om een van die dingen uit medelijden bij u te doen. U werd weggeworpen op het open veld uit afschuw voor uw leven op de dag dat u geboren werd. Toen Ik voorbij u kwam, zag Ik u trappelend in uw ​bloed​ en Ik zei tegen u in uw ​bloed: Leef! Ja, Ik zei tegen u in uw ​bloed: Leef! Ik heb u even overvloedig gemaakt als het gewas op het veld. U groeide op, u werd groot en u kwam tot grote schoonheid. Uw borsten werden stevig, uw haar groeide, maar u was naakt en bloot. Toen Ik voorbij u kwam, zag Ik u, en zie, uw tijd was de tijd van de ​liefde. Zo spreidde Ik Mijn vleugel over u uit en bedekte uw naaktheid. Daarop zwoer Ik u een eed en ging een ​verbond​ met u aan, spreekt de Heere HEERE, en zo werd u van Mij. Daarop waste Ik u met water, spoelde uw ​bloed​ van u af en zalfde u met olie. Ik trok u kleurrijk geborduurde kleding aan, schoeide u met zeekoeienhuiden, omwikkelde u met fijn ​linnen​ en bedekte u met zijde. Ik tooide u met sieraden. Ik deed armbanden om uw polsen en een ​ketting​ om uw nek. Ook deed Ik een ​ring​ door uw neus, oorbellen aan uw oren en zette een sierlijke ​kroon​ op uw hoofd.” Vs 5-12

Hoe anders is het op het moment dat de schrijver van Klaagliederen leeft en schrijft. Hoe dat zo gekomen is, kun je ook lezen in het vervolg van Ezechiël 16!

De kerk wordt in het Nieuwe Testament ook de bruid van Christus genoemd: “En ik, Johannes, zag de ​heilige​ stad, het nieuwe ​Jeruzalem, neerdalen van God uit de hemel, gereedgemaakt als een bruid die voor haar man sierlijk gemaakt is.  …..  En een van de zeven engelen die de zeven schalen hadden, vol van de zeven laatste plagen, kwam naar mij toe en hij sprak met mij en zei: Kom, ik zal u de bruid, de vrouw van het Lam, laten zien.” Openbaring 21:2,9

 De oorzaak van het alleen zijn van Jeruzalem ligt dan ook in het overspel dat het verbondsvolk gepleegd heeft. Dat komt later in Klaagliederen heel duidelijk naar voren. De schrijver van dit boek weet heel goed dat de schuld voor het eenzaam zijn, voor de aftakeling van Jeruzalem bij Gods volk ligt. Dat wijst hij later ook aan. Toch doet het zo zeer om dit te zien. Wat doet het ook zeer als je kerken die al meer de kant van vrijzinnig zijn opgaan al meer ziet krimpen. Wanneer je merkt dat ook mensen die je na aan het hart liggen daarin meegaan. Je ziet de oorzaak, je weet dat het niet Gods schuld is. Toch doet het zo zeer om mensen op die weg te zien gaan. Dat zien we ook bij Paulus als hij later naar zijn volksgenoten kijkt die de Here jezus niet als hun Verlosser en HERE aannemen. We lezen daarover o.a. in Romeinen 9: “Ik spreek de waarheid in ​Christus, ik lieg niet en mijn geweten getuigt mee door de ​Heilige​ Geest, dat het een grote bron van droefheid voor mij is, en een voortdurende smart voor mijn ​hart. Want ik zou zelf wel wensen vervloekt te zijn, weg van ​Christus, ten gunste van mijn broeders, mijn verwanten wat het vlees betreft.” Vs 1-3

Wie de geschiedenis van Jeruzalem kent, wordt nog meer getroffen door hoe het nu met deze stad staat.  Wat ging er een roep van deze stad uit. Vooral toen David en Salomo vanuit deze stad regeerde. De HERE zegende Zijn volk en deze stad. Ze stonden onder Zijn bescherming en waren daardoor voor de andere volken en staten onaantastbaar. Het was de HERE die in deze stad woonde en haar beschermde.  De koningen die in dienst van de HERE vanuit Jeruzalem regeerde boezemde ontzag in bij de andere volken. Wanneer je nu naar Jeruzalem kijkt is het zo anders. De andere volken hebben de stad ingenomen. Ze zijn niet bang voor deze stad. Ze leggen het zelfs belastingen op en de mensen in deze stad moeten voor vreemde koningen werken.

 

Vs 2  “Zij weent onophoudelijk in de nacht, en haar tranen stromen over haar wangen. Zij heeft geen trooster onder al haar minnaars. Al haar vrienden hebben trouweloos met haar gehandeld; ze zijn haar tot vijanden geworden.”

 

Jeruzalem voelt de eenzaamheid. Ze staat er alleen voor. Dat is wel heel erg zuur. In de jaren hiervoor heeft Jeruzalem met haar koningen niet op de HERE gebouwd maar op andere landen en koningen. Het volk van God wilde liever op anderen bouwen en hen de liefde verklaren als dat ze dat bij de HERE alleen deden. Die andere machten werden als vrienden, als minnaars gezien. Nu blijkt er niets over van die steun. Jeruzalem is door aardse machten alleen gelaten.  Je ziet gebeuren wat in de politiek en in het leven vaak gebeurt. Machten en mensen op wie je bouwt die zichzelf je vrienden noemen, nemen het niet voor je op of doen zelfs mee in de strijd tegen je als ze menen dat hun eigen belang in gevaar is.   Ze kiezen voor hun eigen belang in plaats van trouw te zijn aan eigen beloften.

Dee HERE is anders. Op Hem  kun je altijd aan. Hij doet wat Hij beloofd heeft. Hij houdt zich aan Zijn Woord. Dat betekent ook dat Zijn straf komt als je niet naar Hem wilt luisteren en op anderen je vertrouwen stelt.

Jeruzalem staat er echt alleen voor. Er is werkelijk bij niemand bij wie er steun gezocht is echt hulp in de nood te krijgen. In de nood van de verwoesting van stad en tempel is er niemand die in de moeite voor een houvast, voor troost zorgt.  Wie het bij mensen en machten zoekt, komt eens alleen te staan. Alleen bij de HERE is er die echte troost. Zelfs als het lijkt dat niets meer kan helpen. Zelfs als je niet meer weet wat je moet bidden. Dan zorgt de HERE voor wie de hulp in de diepste nood bij Hem zoekt. We lezen daarover in Romeinen 8: “En evenzo komt ook de Geest onze zwakheden te hulp, want wij weten niet wat wij ​bidden​ zullen zoals het behoort. De Geest Zelf echter pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. En Hij Die de ​harten​ doorzoekt, weet wat het denken van de Geest is, omdat Hij naar de wil van God voor de ​heiligen​ pleit.” Vs 26,27

Ook als je zelf voor de dood staat wil de HERE je Helper je trooster zijn. Bij de dood is er niemand en niets in de schepping wat je kan helpen. Wie bij Christus zijn of haar leven zoekt krijgt dan het houvast dat Christus je vasthoudt en dat je door Hem welkom geheten wordt bij de HERE. We zien dat o.a. in Romeinen 14: “Niemand van ons leeft immers voor zichzelf, en niemand sterft voor zichzelf. Want als wij leven, leven wij voor de Heere en als wij sterven, sterven wij voor de Heere. Of wij dan leven of sterven, wij zijn van de Heere.” vs 7,8

Jeruzalem heeft geen menselijke troosters over. Ze kunnen of willen niet waarmaken wat ze beloofd hebben. Daarom is er diep verdriet. Daarom zijn er de tranen van redeloosheid. Hoe moet het verder. Is er wel een toekomst voor Jeruzalem. Is er wel een toekomst voor het verbondsvolk. Is er in onze tijd wel een toekomst voor de kerk? Wat een pijn en een verdriet.

 

Vs 3 Juda is in ballingschap gegaan vanwege de ellende en vanwege de vele slavenarbeid. Zíj woont onder de heidenvolken, zij vindt geen rust; al haar vervolgers halen haar in tussen de nauwe  doorgangen.”

 

In dit vers wordt de ellende van Gods volk nog meer duidelijk. Het Tienstammenrijk was la veel langer in ballingschap. Juda was nog over. Dat is nu ook voorbij. De nood is zo hoog geworden dat Juda en Jeruzalem en de tempel door de Babyloniers zijn ingenomen. Juda is geen vrij volk meer. Ze zijn slaven van de bezetter geworden. Dat is verschrikkelijk. De heidenvolken, de volken die zonder de HERE leven, hebben vrije toegang tot Gods volk en kunnen die onderdrukken. De echte rust is weg. De rust die er zou zijn onder Gods bescherming voor het volk dat in die tijd in liefde voor de HERE zou leven. Er is geen bescherming tegen onrecht, tegen mishandeling, tegen weggevoerd worden. Zelfs geen bescherming in de plaats waar de HERE in de tempel woonde. Zelfs toen de tempel er nog stond, was dat geen bescherming tegen de vijanden die voor de muren van Jeruzalem stonden. De reden daarvoor was dat de HERE niet meer echt in de tempel woonde als de God die Zijn volk beschermde.

 

Vers 4  “De ​wegen​ van ​Sion​ treuren,  ze zijn zonder feestgangers. Al haar ​poorten​ zijn verwoest; haar ​priesters​ zuchten. Haar jonge vrouwen zijn bedroefd, en zijzelf – bitter is het haar.”

 

De schrijver denkt terug aan de dat er in Sion zoveel leven was. Let er op dat hier over Sion gesproken wordt. Dat is de berg in Jeruzalem waarop de tempel gebouwd was. Het laat zien dat Jeruzalem de stad was waar de HERE als de God van hemel en aarde woonde. De enig levende God. Die stad was vroeger vol van feestgangers.  Vol met mensen die juist op de door de HERE voorgeschreven feesten naar Jeruzalem kwamen om daar samen als Gods volk de HERE de lof en de eer te brengen. Wat waren dat een prachtige tijden. We lezen daarover bijvoorbeeld in Psalm 122: “Ik ben verblijd, wanneer zij tegen mij zeggen: Wij zullen naar het ​huis​ van de HEERE gaan! Onze voeten staan binnen uw ​poorten, ​Jeruzalem! Jeruzalem​ is gebouwd als een stad die hecht samengevoegd is. Daarheen trekken de stammen op, de stammen van de HEERE, naar de ark van de getuigenis van Israël, om de Naam van de HEERE te loven.” Vs 1-4 Zie ook o.a. Psalm 48, 84,125.

Ik denk hier ook aan het verlangen en het verdriet op dit punt dat spreekt in Psalm 42: “Mijn tranen zijn mij tot voedsel, dag en nacht, omdat zij de hele dag tegen mij zeggen: Waar is uw God?  Hieraan denk ik en ik stort mijn ziel in mij uit: hoe ik meeging in de stoet en met hen optrok naar Gods ​huis, onder luide vreugdezang en lofliederen: een feestvierende menigte. Wat buigt u zich neer, mijn ziel, en bent u onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem weer loven voor de volkomen verlossing van Zijn aangezicht.” vs 4-6

Wie nu in Jeruzalem komt die ziet  stad en tempel verwoest. Die ziet geen blijde mensen, geen feestvierende menigte. Geen volk dat juicht in haar God. Het is er stil. Weinig mensen. Alles spreekt van afbraak. De meeste priester zijn in ballingschap gebracht. De priester die er nog zijn, hebben geen werk meer in de tempel. Hoe moet het allemaal. Er wordt gezucht. Er is een groot stil verdriet. Hoe kan dit HERE? De jonge vrouwen zijn bedroefd. Toen het nog anders was waren zij het en anderen die juist zo blij waren. Zoals we daarvan lezen in Psalm 68:  “De zangers gingen voorop, de snarenspelers daarachter, in het midden de trommelende meisjes. Loof God in de samenkomsten, loof de Heere, u die voortkomt uit de bron van Israël.” Vs 26,27

Als je naar Jeruzalem in die tijd kijkt dan is het zo moeilijk, zo bitter. Het lijkt zo troosteloos. Hoe kan het?  Het is zo moeilijk te dragen. Ook door hen die ondanks alle afval in eerbied voor de HERE geleefd hebben. Hoe moet het verder?

 

Vers 5  “Haar tegenstanders zijn aan het hoofd komen te staan, haar vijanden zijn gerust. Want de HEERE heeft haar bedroefd om haar talrijke ​overtredingen. Haar kleine ​kinderen​ zijn in gevangenschap gegaan, vóór de tegenstander uit.”

 

De situatie voor Sion, voor Gods volk is zo anders geworden. Wat een tegenstelling met vroeger en met Gods beloften. De HERE zou wonen in Jeruzalem, de koning in God dienst zou regeren vanuit Jeruzalem. De koning uit het huis van David. Vrij van vijanden. Zelfstandig als teken dat eens de grote Zoon uit het huis van David voor altijd zou regeren over de hele aarde. Dat lijkt zo ver weg. Alles spreekt van het tegendeel. De vijanden van Gods volk hebben bezit van Jeruzalem genomen. Alle hoop op de toekomst lijkt vervlogen. Waar is de HERE? Juist als het zover is, komt er het antwoord dat de HERE er echt is. Hij is niet weg, Hij is niet onmachtig. Hij is trouw aan Zijn Woord. Hij heeft Zijn verbond niet gebroken. De oorzaak van deze ellendige situatie voor de kerk in die tijd is de eigen zonden. Is dat Gods volk ondanks zo vaak gewaarschuwd te zijn geweest het bij andere goden en machten gezocht heeft. Dat ze geleefd hebben volgens eigen gevoel en normen in plaats van volgens Gods gegeven wil. De HERE heeft woord gehouden. Hij heeft gezegd als Zijn volk steeds tegen Zijn in wil leven uiteindelijk de ballingschap komt. Dan komt Zijn beloofde verbondsstraf  zoals beschreven in Leviticus 26.  Juist dat deel daarvan dat het volk meemaakt in de tijd waarin deze Klaagliederen geschreven worden vinden we zo in Leviticus 26:  “Als u dan hierom nog niet naar Mij luistert en u tegen Mij blijft ingaan, dan zal Ik met grimmigheid tegen u ingaan en zal Ik Zelf u vanwege uw ​zonden​ ook zeven keer erger straffen. U zult dan het vlees van uw eigen zonen eten, en het vlees van uw eigen dochters zult u eten. Ik zal uw offerhoogten wegvagen en uw ​wierookaltaren​ uitroeien. Ik zal uw dode lichamen op de dode lichamen van uw stinkgoden werpen en Mijn ziel zal van u walgen. Ik zal van uw steden een puinhoop maken en uw heiligdommen verwoesten. Ik wil de aangename geur van uw offers niet ruiken. Ik Zelf zal het land verwoesten, zodat uw vijanden die daarin zijn gaan wonen, zich erover zullen ontzetten. Ik zal u dan onder de heidenvolken verstrooien en Ik zal achter u een ​zwaard​ trekken. Uw land zal een woestenij worden en uw steden een puinhoop. Dan zal het land behagen scheppen in zijn sabbatsjaren, alle dagen dat het verwoest ligt en u in het land van uw vijanden bent. Dan zal het land rusten en zal het behagen scheppen in zijn sabbatsjaren. Alle dagen dat het verwoest ligt, zal het rusten, omdat het niet rustte gedurende uw sabbatten, toen u het bewoonde.” vs 27-35

 De HERE grijpt in. Hij laat zien dat Hij leeft en dat je op Hem aan kunt.  Ook deze straf  van verwoesting en ballingschap is in het verbond nog altijd gericht op de bekering van Gods volk! Hierin spreekt de liefde van de levende God voor Zijn volk. De HERE is niet onverschillig. De afval van de kerk gaat Hem aan het hart. Hij roept ook terug door juist grote moeite te geven.  Het volk moet voelen dat leven in zonde op de ellende uitloopt. De tijdelijke ellende die God stuurt en het volk vanwege een leven in zonde meer als verdiend heeft, is er opgericht dat het volk weer in geloof gaat leven. Dat het volk niet definitief op weg gaat naar het eeuwige oordeel.

Heel concreet ziet wie met de bril van Gods Woord kijkt dit oordeel van God over de zonden ook inn het wegvoeren van de kinderen naar Babel. Denk hierbij ook maar aan Daniel en zijn vrienden die in die tijd naar Babel zijn gevoerd.

 

Vs  6:  “Uit de dochter van ​Sion​ trok al haar pracht weg. Haar vorsten zijn als herten geworden die geen weide vinden: krachteloos gingen zij vóór de vervolger uit.”

 

Wie nu naar Jeruzalem kijkt ziet een stad zonder aanzien.  Alles wat een stad aanzien geeft is weg.  Er is in de stad niets meer van allure.  Ook als je er alleen menselijk naar kijkt is het zo. Dat komt duidelijk uit wanneer hier over vorsten wordt gesproken.  De mensen van aanzien zoals de koning, de ministers en andere hoogwaardigheidsbekleders en hun gebouwen vind je er niet meer. Verwoest en verbannen.  Als er al mensen over zijn die vroeger belangrijk en aanzienlijk waren is daarbij hen niets meer van over. Ook de belangrijken konden de stad niet redden. Ook zij zijn opgejaagd en meegenomen door de vijand. De Babyloniërs hebben de stad als een troosteloze ruïne achtergelaten. Ook de inwoners die er nog zijn kunnen Jeruzalem geen aanzien geven.

Vs 7:  “Jeruzalem​ denkt in de dagen van haar ellende en haar ontheemding, aan al haar kostbaarheden die zij in de dagen van weleer bezat, toen haar volk in de hand van de tegenstander viel, en zij geen helper had, de tegenstanders haar zagen en lachten om haar ondergang.”

 

Het gaat hier om Jeruzalem als het centrum van het bestaan van Gods volk. Het gaat om Jeruzalem als de stad van God. Veel van haar inwoners, veel van hen die er naar de feesten rond de tempel gingen. Velen die er feest voor de HERE hebben gevierd, zijn naar andere plaatsen op de wereld gebracht. Ze kunnen niet meer naar Jeruzalem. Wie er nog woont en wie er geweest is en er door de ballingschap niet meer kan komen kent verdriet. Wie in geloof terugkijkt doet dat met pijn in het hart. Hier zien we ook hoe je dat verdriet kunt verwerken. Al voel je dan juist de pijn. Toch zie je dan ook weer dat genadige en heerlijke werk van God. Dat is als je terugdenkt aan de tijd dat het goed was. Dat Gods volk met velen vol blijdschap naar Gods huis ging en daar de offers bracht, luisterde naar Gods woorden en Hem de lof bracht. Dat doet ook zeer als je nu ziet dat het er niet meer is. Toch geeft het ook houvast want de HERE die dat gaf, leeft en regeert nog altijd. Zo is het in de 21e eeuw vaak ook in ons leven. Je ziet de afval. Je denkt terug dat je met velen optrok naar Gods huis. Dat je samen met velen op bepaalde plaatsen ging luisteren en zingen. We waren vol verwachting voor de toekomst. Wat gaf de HERE veel!  Wat was er een activiteit!  Achteraf kun je zeggen dat het allemaal niet zo mooi was. Je kunt kritiek hebben op dingen uit het verleden. Toch was het samen met velen willen leven volgens Gods Woord en het uitdragen daarvan iets heel moois. Iets om de HERE voor te danken.

Juist als je daar aan denkt voel je de pijn. Het is nu zo anders. De vijanden hebben zoveel verwoest. Bij die vijanden moeten we dat ook geestelijk zien. Het eigen hart dat zo graag de dingen doet die tegen Gods wil ingaan, de wereld, de omgeving die juist niet volgens Gods Woord wil leven en de duivel hebben de overhand gekregen. Zo lijkt het. De trouwe gelovigen worden in een hoek geduwd. De hoek lijkt vaak al kleiner te worden. Als je naar de getallen en de gebouwen kijkt, lijkt het of er geen helper is. Lijkt het alsof er geen weg terug is. De tegenstanders van Christus zij lachen. Het wereldse leven lijkt al meer te winnen. De duivel vindt het prima als zelfs daar de naam van Christus nog genoemd wordt.  Onder de naam van Christus leven volgens de geest van tijd en wereld vindt de duivel prima. Hij lacht dan in zijn vuist.  Wie de neergang van de kerk in geloof ziet, doet dat zo zeer. Dan denk je terug aan de jaren dat het allemaal zoveel beter leek. Gezegende jaren toen.

 

Vs 8  “Zwaar heeft ​Jeruzalem​ gezondigd; daarom is zij tot een afgezonderde vrouw geworden. Allen die haar eerden, verachten haar, want zij hebben haar naaktheid gezien. Ja, zij, zij zucht en zij heeft zich naar achteren toe omgekeerd.”

 

De schande is voor Jeruzalem is heel erg. Het wordt vergeleken met een vrouw van wie de naaktheid openlijk te zien is. Dit betekent dat de kleren die ze aan had uitgetrokken zijn.  Dat was een straf die er voor prostituees was.  Zie Ez 16 35-39; 23:29. Het wordt in het Oude Testament ook als beeld voor de straf en de vernedering gebruikt die er over bepaalde volken zal komen. Zie o.a.:  Jes 47:3; Ez 16:37; Hos 2:10; Nah 3:5.

De oorzaak van deze schande en dat duidelijk is dat Jeruzalem weerloos staat tegenover de aanvallen van andere volken is dat Gods volk zwaar gezondigd heeft. Ze hebben werelds geleefd zonder zich ondanks heel veel vermaningen daarvan te bekeren. Ze bleven leven volgens de verlangens van eigen hart en van de geest van de tijd. Het is bijzonder om te zien hoe ook de baas van de lijfwacht van Nebukadnessar dit inziet.  We horen hem in Jeremia 40 tegen de profeet het volgende zeggen: “De HEERE, uw God, heeft dit kwaad over deze plaats uitgesproken, en de HEERE heeft het doen komen en gedaan zoals Hij gesproken had, want u (het volk van God RV) hebt tegen de HEERE gezondigd en niet naar Zijn stem geluisterd. Daarom is dit woord aan u geschied.” Vs 2,3

Jeruzalem staat alleen. De stad van God staat machteloos. Haar oude vrienden op wie ze steunde in plaats van op de HERE, zien hoe weinig deze stad en dit land nog voorstelt. De schaamte is zo groot dat Jeruzalem zich omdraait om die oude vrinden maar niet in het gezicht te hoeven kijken. Om het leedvermaak en de verachting in hun ogen niet te hoeven zien. Allemaal eigen schuld omdat het verbondsvolk niet de HERE zocht maar zichzelf. Omdat dit volk niet op de HERE vertrouwde maar op anderen.

 

Vs 9  “Haar ​onreinheid​ kleeft aan haar zomen;  zij heeft niet gedacht aan haar einde. Wonderbaarlijk diep is zij gezonken, zij heeft geen trooster. Zie, HEERE, mijn ellende, want de vijand maakt zich groot.”

 

Je ziet hier wat er gebeurd wanneer de zondige verlangens al meer greep op je krijgen. Wanneer de mensen om je heen, wanneer de cultuur al belangrijker voor je wordt. Wanneer de kerk zich al meer aan de geest van de tijd gaat aanpassen. Dat was wat er gebeurde met het verbondsvolk. Al meer was er een leven waarin de HERE niet de Heer van hun leven was. Dat was niet maar even zo. Dat bleef maar doorgaan. De zonden, de verkeerde dingen werden al meer gewoon. Ze gingen echt bij het leven horen hoe anders Gods woorden ook klanken. Het vervuilde de kleren. Het werd deel van de kleren. Al werd er door de profeten gewaarschuwd toch bleven ze doorgaan. De tempel stond er nog en was voor hun het bewijs dat de HERE toch wel zou blijven beschermen. Het geloof werd al meer wat we nu noemen een cultuurchristendom. Mensen letten dan niet meer op Gods waarschuwing dat een leven in zonden uitloopt op Zijn oordeel. Het verbondsvolk gedraagt zich eigenlijk net zo als Babel dat hen in ballingschap heeft gebracht. Van Babel dat ook door Gods oordeel zal worden getroffen, lezen we in Jesaja 47:7-9: “U zei: Ik zal voor eeuwig gebiedster zijn. Tot nog toe hebt u deze dingen niet ter harte genomen, u hebt niet aan het einde ervan gedacht. Nu dan, hoor dit, genotzuchtige, die zo onbezorgd woont, die in haar ​hart​ zegt: Ik ben het, en niemand  anders dan ik, ik zal niet als ​weduwe​ neerzitten of verlies van ​kinderen​ kennen. Maar deze beide dingen zullen u overkomen in een ogenblik, op één dag: verlies van ​kinderen​ en weduwschap. Ze zullen in volle omvang over u komen, vanwege uw vele toverijen en uw zeer talrijke bezweringen.”

Deze dingen leren ons dat doorgaan met wat de HERE niet goed noemt, ellende brengt. Je kunt genieten van het verkeerde maar eens zul je dan door Gods oordeel getroffen worden en is het echte genieten voor altijd verleden tijd. We lezen dat in Psalm 73 zo: “Want zie, wie zich ver van U houden, zullen omkomen; U verdelgt allen die als in ​hoererij​ U verlaten.” Vs 27

Het leert ons hoe belangrijk het is om echt bij het begin het verkeerde te willen tegenhouden in je leven. Dat is een levenslange strijd. Om zo te bidden en te leven dat je jouw leven niet zo vol met de zwarte vlekken van de zonde wil maken dat je er echt helemaal verslaafd aan bent. Belangrijk is hier wat we lezen in de brief van Judas: “Maar u, geliefden, bouw uzelf op in uw allerheiligst geloof en ​bid​ in de ​Heilige​ Geest, bewaar uzelf in de ​liefde​ van God en verwacht de ​barmhartigheid​ van onze Heere ​Jezus​ ​Christus, tot het eeuwige leven. En ontferm u over sommigen, en ga daarbij met onderscheid te werk. Red anderen echter met vrees, en ruk hen uit het vuur. U moet ook het onderkleed haten dat door het vlees bevlekt is.” vs 20-23

Jeruzalem is door eigen schuld machteloos. De vroegere vijanden en goden lijken sterker dan Jeruzalem die bekend stond als de stad van God.  Er lijkt geen hulp te zijn. Jeruzalem is zonder iemand die echte troost biedt. Zonder iemand die hoop en houvast geeft.

Dan komt er het gebed tot de HERE om goed naar al die ellende te kijken. Daarbij gaat het er niet om dat de schrijver denkt dat God het niet ziet. Hij vraagt hier Gods speciale aandacht. We zien dat vaker in de Bijbel. Het doet is dat de HERE ondanks de schuld van het volk medelijden krijgt. Dat Hij weer komt om de Trooster van het volk te zijn. Voorbeelden waarin ook juist om die speciale aandacht gevraagd wordt zijn: Psalm 9:14; 25:18; 59:5. Dat de HERE vol ontferming naar de ellende van Zijn volk kijkt, zien we bijvoorbeeld wanneer het volk in Egypte is en daar onder de farao’s verdrukt wordt. Dan lezen we in Exodus 2: “Het gebeurde vele dagen daarna, toen de ​koning​ van ​Egypte​ gestorven was, dat de Israëlieten zuchtten en het uitschreeuwden vanwege de slavenarbeid. En hun hulpgeroep vanwege de slavenarbeid steeg omhoog tot God. Toen hoorde God hun gekerm, en God dacht aan Zijn ​verbond​ met ​Abraham, met Izak en met ​Jakob. En God zag naar de Israëlieten om en ontfermde Zich over hen.” vs 23-25

Die ontferming ondanks de schuld en zonden van het volk zien we later ook bij de Here Jezus. Ik noem twee pekken in het evangelie van Mattheus: “En ​Jezus​ trok rond in al de steden en dorpen en gaf onderwijs in hun ​synagogen, en Hij predikte het ​Evangelie​ van het Koninkrijk en genas iedere ​ziekte​ en elke kwaal onder het volk. Toen Hij de menigte zag, was Hij innerlijk met ontferming bewogen over hen, omdat zij vermoeid en verstrooid waren, zoals schapen die geen ​herder​ hebben.” 9:35,36

“Jeruzalem, ​Jeruzalem, u die de profeten doodt en stenigt wie naar u toe gezonden zijn! Hoe vaak heb Ik uw ​kinderen​ bijeen willen brengen, op de wijze waarop een hen haar kuikens bijeenbrengt onder haar vleugels; maar u hebt niet gewild!” 23:37

Hier klinkt het gebed om Gods ontferming over een schuldig en nu heel zwak volk.

 

Vers 10: “De tegenstander heeft zijn hand uitgespreid over al haar kostbaarheden; immers, zij heeft heidenvolken zien binnengaan in haar ​heiligdom, van wie U geboden had dat zij niet mogen komen in Uw ​gemeente.”

 

De situatie is echt heel erg! De stad van God is echt helemaal ontheiligd. De HERE heeft laten zien dat Hij echt uit de stad vertrokken is door toe te laten dat de tempel beroofd en verwoest is. Al die prachtige voorwerpen die spraken van de HERE en van de komst van Christus zijn weg. In beslag genomen door de koning van Babel. Veel er van is toegevoegd aan de kostbaarheden van die koning. Er zijn ongelovigen, er zijn mensen uit volken de tempel ingegaan waarvan de HERE gezegd heeft dat ze er niet in mogen. Dat is gebeurd en Gods oordeel heeft hen niet getroffen. Omdat de HERE de tempel had verlaten.  Voor de volken voor wie er geen toegang was in de tempel zie o.a. Deut 23:3,4; Neh 13:3; Ez  44:7-9.[1]

Deze dingen maken duidelijk dat de HERE niet meer onder Zijn volk woont. Erger kan niet! Hoe diep is Jeruzalem gevallen!  Waar is er nog hoop?

 

Vs 11  “Heel haar bevolking zucht op zoek naar brood. Zij hebben hun kostbaarheden gegeven voor voedsel, om hun ziel te verkwikken. Zie, HEERE, en aanschouw, hoe veracht ik geworden ben! Zie, HEERE, en aanschouw, hoe veracht ik geworden ben! ”

 

Aan al de ellende die er in de stad is, kan ook honger toegevoegd worden.  Ze moeten de hele dag zoeken naar voedsel. Dan maar hopen dat ze wat te eten vinden. Het moeten zoeken naar voedsel met de vraag of je iets vindt doet iets met de eigenwaarde van een mens. Je gaat je waardeloos voelen. De stad is verwoest, er zijn nog weinig mensen over. Die over zijn die moeten allemaal als arme en behoeftige mensen zoeken naar eten. Zoals een bedelaar de vuilnisbakken openmaakt en kijkt of er nog iets eetbaars in is. Ieder gaat voor zichzelf. Het is zo erg dat ze bereid zijn om het meest kostbare wat ze hebben te geven voor wat voedsel. Daarvan maken mensen in zulke omstandigheden altijd misbruik. Het is ellende op ellende. Ze houden niets over.

Als hier staat: “de ziel verkwikken” moeten we aan het gewone leven denken. Ze zoeken voedsel om hun leven te behouden. Een beetje voedsel maakt al blij terwijl het vroeger zo gewoon was.

Het zijn niet alleen de priesters die zuchten (zie vers 4). Het is de hele bevolking die overgebleven is die zuchtend en kreunend de hongersnood ervaart. Er is nu nog maar een mogelijkheid en dat is om tot de HERE te roepen om hulp. Hem te smeken om naar hen om te zien want ze zijn zo veracht dat er geen mens naar ze omziet.  Andere mensen, andere volken kijken onverschillig toe. Van hen is geen enkele hulp te verwachten.  

 

Een intense klacht vs 12-22

 

Vs 12 “Raakt het u allen niet, voorbijgangers? Aanschouw en zie  of er leed is als mijn leed, dat mij is aangedaan, waarmee de HEERE mij bedroefd heeft op de dag van Zijn brandende toorn.”

 

De schrijver vraagt heel intens aandacht voor de nood van Jeruzalem. Voor de nood van Gods volk. Een van de erge dingen is dat het er op lijkt dat de mensen die voorbijgaan het niet raakt. Alsof ze onverschillig zijn. Ze komen hier voorbij en denken aan zichzelf maar de ellende die ze hier zien laat hen koud. Het was bij de herdenking dat het concentratiekamp  Auschwitz 75 jaar daarvoor moest sluiten dat een van de sprekers er op wees dat niet haat maar onverschilligheid de 6 miljoen Joden en ook andere groepen mensen het leven heeft gekost.  Mensen die de vervolging van de Joden en anderen aan zagen komen deden vaak hun ogen dicht. Ze protesteerde niet. Bang vaak voor eigen positie en leven. Er was een land in die tijd die daarop een gunstige uitzondering was. Dat was Denemarken. De Denen van hoog tot laag weigerde hun medewerking aan de Duitse bezetter in deze vervolging. Zij zetten zich in voor de bescherming van de Joden  Het gevolg was dat het overgrote deel van de Deense joden de oorlog overleefde!  Onverschilligheid is verschrikkelijk voor mensen in nood. Ook als je diep verdriet hebt en mensen gaan er zomaar aan voorbij. Wat is het belangrijk om niet aan het verdriet en de nood voorbij te leven maar mensen in hun nood de aandacht te geven. Om ook daarin beeld van God te zijn. Beeld van Christus te zijn die vol ontferming bewogen was en is over wie verstrooid zijn. De HERE zocht ons in Christus juist op in onze nood waarvan we zelf de schuld zijn. Toen Gods brandende toorn over onze zonden kwam, was het Christus die door God zelf gestuurd was die als de Verlosser de straf onderging die die wij verdiend hebben. Uit liefde alleen. Hij trok zich het lot van de zondaars aan die tot hem vluchten om vergeving en nieuw leven.  De schrijver pleit Gods volk dat gezondigd heeft niet vrij. Hij vraagt om hulp, om ontferming. De nood en het verdriet zijn zo groot!

 

Vs 13   “Vanuit de hoogte heeft Hij vuur gezonden in mijn beenderen, en Hij heerst daarover. Hij heeft voor mijn voeten een net uitgespreid, Hij heeft mij naar achteren toe doen omkeren, Hij heeft mij tot verwoesting overgegeven, de hele dag ​ziek​ gemaakt.”

 

In de verzen 13-15 lezen we 4 beelden die duidelijk maken wat voor lijden Jeruzalem getroffen heeft. We lezen in vers 13 over het vuur en de beenderen. Het was het vuur dat van boven kwam dat de bevolking van Jeruzalem trof.  Het vuur dat van boven komt, wijst op het oordeel van God dat als oordeel komt over mensen die goddeloos leven. Zie hiervoor ook; Gen 19:24; 2 Kon 2:10-14; Psalm 11:6.  Vuur een beenderen samen wijzen er op dat het leven aan het vergaan is. Zie Psalm 102:4.

Dan is er het beeld van het net. Een jager zet een net en op het moment dat het dier in het net gevangen wordt, trekt hij dat net naar zich toe. Zo trekt de jager het dier naar zich toe. Het dier is gevangen en moet daarom noodgedwongen teruggaan op zijn weg. De stad is verwoest. De stad wordt als een vrouw in dit hoofdstuk voorgesteld. De stad is doodziek geworden. Er is geen kracht om weer echt te bouwen en uit de nood op te staan. Het is de HERE die in antwoord op de volgehouden zonden en de volgehouden afval van Zijn volk nu Zijn hand laat voelen. Hij is het die regeert.   

 

Vs 14  “Het ​juk​ van mijn ​overtredingen​ is aangebonden, door Zijn hand zijn zij samengevlochten; zij zijn op mijn nek geklommen. Hij heeft mijn kracht doen struikelen. De Heere heeft mij in hun handen gegeven; ik kan niet opstaan.”

 

De schrijver ziet de puinhopen van Jeruzalem.  Wat een ellende. Hij wijst dan naar de HERE zonder hem er de schuld van te geven. Hij brengt zijn klacht bij de HERE omdat hij weet dat ook nu alleen de HERE kan helpen.  De oorzaak en de schuld voor deze ellende ligt bij het volhouden met de wet en wil van God overtreden. Heel bewust kiezen voor een leven anders dan de HERE het heeft bevolen. Je eigen ding doen. Leven zoals de volken en mensen om je heen. Dat blijft niet zonder gevolg. De overtredingen gaan een al groter last worden. De schuld wordt groter en groter. De HERE ziet die samengebonden schuld en legt heel rechtvaardig het juk van de ballingschap en verwoesting van Jeruzalem op. Dat is de straf die Gods ongehoorzame volk nu moet dragen. Bij die terechte straf hoort ook dat Hij er voor zorgt dat ze struikelen. Ze kunnen in eigen kracht niet opstaan. Ze kunnen in eigen kracht niet naar het beloofde land terugkeren en de stad weer in oude glorie opbouwen. Dat struikelen komen we vaker in de Bijbel tegen als het terechtkomen in ellende. Zie o.a.:  2 Kron 25:8; Psalm 9:4; 27:2.

Wanneer we nog even terugkomen op het juk dat op de nek wordt gelegd is heel sprekend wat Jeremia moet doen.   We lezen daarover in Jeremia 28. Het is daar Hananja die zich als profeet van de HERE voordoet. Hij brengt de aangename boodschap dat over twee jaar de ballingschap voorbij is en dat wat uit de tempel is weggehaald weer terug zal komen. Jeremia droeg om de boodschap van Gods oordeel van de ballingschap die lang zal duren een houten juk. Hananja breekt dat houten juk om zijn eigen menselijke boodschap te onderstrepen. Dan lezen we vanaf vers 12 het volgende: “Toen kwam het woord van de HEERE tot ​Jeremia, nadat de ​profeet​ Hananja het ​juk​ van de nek van de ​profeet​ ​Jeremia​ had gebroken:  Ga tegen Hananja zeggen: Zo zegt de HEERE: Jukken van hout hebt u gebroken, nu zult u in plaats daarvan jukken van ijzer maken. Want zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: Ik heb een ​juk​ van ijzer gelegd op de nek van al deze volken, om Nebukadnezar, de ​koning​ van ​Babel​ te dienen, en zij zullen hem dienen, ja, Ik heb hem ook de dieren van het veld gegeven. Toen zei de ​profeet​ ​Jeremia​ tegen de ​profeet​ Hananja: Luister toch, Hananja, de HEERE heeft u niet gezonden. Ú echter hebt dit volk op leugen doen vertrouwen. Daarom, zo zegt de HEERE, zie, Ik ga u wegwerpen van de aardbodem. Dit jaar sterft u, omdat u hebt opgeroepen  afvallig te worden van de HEERE.  En de ​profeet​ Hananja stierf in datzelfde jaar, in de zevende maand.” Vs 12-17

Het is Gods juk dat vanwege de zonden op Zijn volk ligt. Wie dat ontkent en daarmee de zonde wegpoetst, is geen profeet van de HERE. Gods boodschap is niet alleen vrede maar ook oordeel. Om in het oordeel het juist bij Hem te zoeken. Wie de zonden en de schuld wegpoetst, staat de echte ontdekking van schuld en de noodzakelijke vraag om vergeving in de weg. Die staat een leven vanuit geloof en bekering in de weg! Dan ben je echt een valse profeet. Dan geef je verkeerde leiding aan zondaren. Je brengt ze dan niet echt bij, niet echt bij Christus.

 

Vs  15: “De Heere heeft al mijn machtigen in mijn midden verworpen. Hij heeft een samenkomst over mij uitgeroepen om mijn jongemannen te breken. Als in een ​wijnpers​ heeft de Heere de ​maagd, de dochter van Juda, getreden.”

 

Het verdriet over hoe Jeruzalem er bij ligt gaat nog verder. Daarin ziet de schrijver weer heel duidelijk de hand van de HERE. De ellende die hij meemaakt maakt hij niet los van de HERE.  We zien vaak ook in onze tijd dat mensen als het over ellende en moeite gaat de HERE er buiten willen laten. Het gevolg is o.a. dat we niet meer zien dat de enig levende God ook in de ellende ons laat voelen dat we niet meer dan die ellende verdiend hebben. Dat is onze schuld.  Je ziet hier hoe de gelovige in al de ellende en pijn weet dat dit van de HERE komt en daarom in die nood juist naar Hem gaat. Hij is ook de enige die hieruit kan redden en in de nood de kracht en troost kan geven die je nodig hebt.

De hand van de HERE heeft er voor gezorgd dat de belangrijken, de invloedrijken, de mensen met macht er niet meer zijn in Jeruzalem. Zij zijn ook in ballingschap gegaan. Hun hoge positie kon dat niet verhinderen. Dan lezen we over een samenkomst. De samenkomsten die de HERE in Zijn Woord rond de tempel had voorgeschreven waren feest en dankdagen!  Het was een feest om op Gods uitnodiging op de vastgestelde dagen naar Jeruzalem te gaan en er bij en in de tempel feest te vieren voor de ogen van God. Nu is het samenkomen van jonge mannen een dag vol verdriet. Toen ze samenkwamen om de stad te verdedigen werden ze verslagen, gedood of weggevoerd. Het lijkt alsof er niets meer aan kracht in de stad van God is overgebleven. Geen machtigen, geen jonge mannen die kracht uitstralen.

Dan volgt het beeld van de wijnpers. Op meerdere plaatsen in de Bijbel is de wijnpers het beeld van Gods oordeel. Wanneer de wijnpers als beeld van Gods oordeel wordt gebruikt, ligt er de nadruk op dat al het leven er uit is na Gods oordeel. Dat oordeel raakt echt het hele bestaan. Voorbeelden daarvan vinden we in Joël 3:12,13 en Openbaring 19:13-16:

“Laten de heidenvolken opgewekt worden en oprukken naar het dal van Josafat, want daar zal Ik zitten om te berechten alle heidenvolken van rondom!  Sla de ​sikkel​ erin, want de oogst is rijp. Kom en daal af, want de ​wijnpers​ is vol. De ​perskuipen​ stromen over, want hun kwaad is groot.”

“En Hij was bekleed met een in bloed gedoopt ​bovenkleed, en Zijn Naam luidt: Het Woord van God. En de legers in de hemel volgden Hem op witte paarden, gekleed in fijn ​linnen, wit en smetteloos. En uit Zijn mond kwam een scherp ​zwaard, opdat Hij daarmee de heidenvolken zou slaan. En Hij zal hen hoeden met een ijzeren staf. En Hij treedt de wijnpersbak van de ​wijn​ van de grimmige toorn van de almachtige God. Er stond op Zijn â€‹bovenkleed​ en op Zijn dij deze Naam geschreven: ​Koning​ der koningen en Heere der heren.”  Zie ook: Jes 63: 1-4; Openb 14:18-20.

Juist omdat de HERE het is die deze dingen doet en in Zijn hand houdt, is er voor de dochter van Sion hoop!  Ze ziet er nu zo schuldig en hulpeloos uit. Eigen schuld en toch mag ze juist als dochter van Sion in Gods verbond bij de HERE aankloppen. Om in die nood te helpen. Juist in die woorden die laten zien dat ze bij Sion, bij Gods woonplaats hoort, gloort de hoop. Wanneer ze haar schuld belijdt, is er de HERE die Zich als Vader over haar wil ontfermen. De HERE is het die volgens Zijn belofte ondanks al die zonden van Zijn kinderen de weg naar de Christus openhoudt.

 

Vs 16 “Vanwege deze dingen ween ik, mijn oog, mijn oog laat water neerstromen, omdat de Trooster Die mijn ziel verkwikt ver van mij is. Mijn zonen zijn ontzet, want de vijand had de overhand.”

 

Het verdriet van de schrijver is duidelijk te zien. Hij kan het niet alleen binnen houden. De tranen komen uit zijn ogen. Het wordt een stroom van tranen. Het verdriet overmant hem. Het allerergste is dat de Trooster zo ver weg is. Die Trooster in wie het echte geluk en het echte leven te vinden is. Zo kent hij de HERE. Juist al deze ellende maakt duidelijk dat de HERE ver van hem is. Het gaat er hier niet om dat de HERE er niet is maar dat Hij met Zijn reddende en beschermende had er nu niet is. Hij heeft Zijn verbondsvolk aan deze ellende overgelaten. Jeruzalem ligt verlaten en hulpeloos. Ook de jonge mensen die met hoop zijn opgevoed. De jonge mensen tegen wie gezegd is dat Jeruzalem en de tempel altijd zouden blijven en dat de tempel de garantie was dat Jeruzalem niet verwoest kon worden, kijken nu vol ontzetting. De HERE heeft de verkeerde Sionstheologie ontmaskert.

Die verkeerde Sionstheologie is dat de tempel de garantie was dat het verbondsvolk altijd in Jeruzalem zou blijven wonen. Dat hun eigenlijk niets kon gebeuren ook al leefde ze tegen de wil van God, tegen Zijn Woord in. Ze stellen hun vertrouwen niet op de HERE zelf, ze zijn niet in liefde met de HERE verbonden maar vertrouwen op de tempel als gebouw. Het is Jeremia die dit in Gods naam heel duidelijk ontmaskert. Bijvoorbeeld in Jeremia 7: “Zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: Laat uw wegen en uw daden goed zijn, dan laat Ik u wonen in deze plaats.  Stel uw vertrouwen niet op bedrieglijke woorden: De tempel van de HEERE, de tempel van de HEERE, de tempel van de HEERE is dit! Als u echter uw wegen en uw daden werkelijk betert, als u werkelijk recht doet tussen iemand en zijn naaste, als u de ​vreemdeling, de ​wees​ en de ​weduwe​ niet onderdrukt, geen onschuldig ​bloed​ in deze plaats vergiet, en geen ​andere ​goden​ achternagaat, uzelf ten kwade, dan zal Ik u in deze plaats, in het land dat Ik uw vaderen gegeven heb, laten wonen, eeuw uit en eeuw in. Zie, u vertrouwt op bedrieglijke woorden, die niet van nut zijn. Stelen, doodslaan, ​overspel​ plegen, valse eden afleggen, ​reukoffers​ brengen aan de ​Baäl, ​andere ​goden​ achternagaan, die u niet gekend hebt, en dan voor Mijn aangezicht komen staan in dit ​huis​ waarover Mijn Naam is uitgeroepen, en zeggen: Wij zijn gered – om al deze gruweldaden te doen? Is dan dit ​huis​ waarover Mijn Naam is uitgeroepen, in uw ogen een rovershol? Ook Ik, zie, Ik heb het gezien, spreekt de HEERE. Want ga toch naar Mijn plaats die in Silo was, daar waar Ik vroeger Mijn Naam heb laten wonen, en zie wat Ik daarmee gedaan heb vanwege de slechtheid van Mijn volk Israël. Welnu, omdat u al deze daden doet, spreekt de HEERE, en Ik vroeg en laat tot u sprak, maar u niet geluisterd hebt, en Ik u geroepen heb, maar u niet geantwoord hebt, zal Ik met dit ​huis​ waarover Mijn Naam is uitgeroepen, waarop u vertrouwt, en met deze plaats, die Ik u en uw vaderen gegeven heb, doen zoals Ik met Silo heb gedaan. Ik zal u van voor Mijn aangezicht wegwerpen, zoals Ik al uw broeders weggeworpen heb, heel het nageslacht van Efraïm.” Vs 3-17

 

De HERE laat hier zo duidelijk zien dat Hij niet blijft wonen onder een volk dat zo duidelijk tegen Zijn wil inleeft. De tempel kan niet redden, de kerk kan niet redden. Dat kan alleen door het geloof in Christus. Door te bouwen in liefde op de HERE. Door je leven voor hem te willen heiligen.

 

Vs 17 “Sion​ spreidt haar handen uit, maar zij heeft geen trooster. Wat ​Jakob​ betreft heeft de HEERE geboden: Zijn omstanders zullen zijn tegenstanders zijn. Jeruzalem​ is geworden als een afgezonderde vrouw onder hen.”

 

De schrijver gebruikt het beeld dat de inwoners van de stad van God die verwoest en verlaten is de handen uitstrekken naar de HERE. Ze zoeken hun hulp in gebed bij de HERE. Het uitstrekken van hun handen laat zien hoe machteloos ze zich voelen. Ze kunnen zelf geen vuist maken tegenover de tegenstanders. In hun machteloosheid berusten ze niet. Ze strekken hun handen uit. Ze zoeken hulp. Toch lijkt het of dat niets helpt. Want er is geen trooster. Er is niet iemand die in deze nood de nood wegneemt!  Alles blijft hetzelfde. Toch zie je dat het zicht op de HERE niet verdwenen is. Er is geen afscheid van Hem genomen.  De schrijver belijdt in de nood de HERE als de enig levende God. De nood overkomt Gods volk niet in die zin dat de HERE hier machteloos staat. Het gebeurde onder Zijn regering. Hij was het die als welverdiende straf over hen liet komen dat de omstanders die er zijn nu hun vijanden zijn. De omstanders zijn geen gasten maar het zijn de verdrukkers, het zijn de mensen die de stad bezetten.

Wie in diepe nood is, wie zelfs door eigen zonden in diepe ellende is, mag zijn of haar handen naar de HERE uitstrekken. Ook als je er niets van begrijpt, ook als je met heel veel vragen zit waarom dit je overkomt, mag je weten dat het de HERE niet uit de hand loopt. Je voelt en ziet de troost en de hulp niet en toch mag je naar Hem die belooft heeft voor je te zorgen tot in de diepste nood. Hij is meer dan alle ellende die mensen en de wereld overkomt. Bij Hem is er houvast zelfs als je het niet ziet of voelt.  Op een heel mooie manier wordt dat op grond van Gods Woord in de Heidelbergse Catechismus in vraag en antwoord 129 zo verwoord: “Wat betekent het woord: Amen?  Amen wil zeggen: Het is waar en zeker. Want God heeft mijn gebed veel stelliger verhoord, dan ik in mijn hart voel dat ik dit van Hem begeer.”

Jeruzalem ligt verlaten. Het lijkt niets meer voor te stellen. Machteloos en onbeduidend. Hoe moet het n u verder. Dat kan niet zonder de HERE. Daarom wordt in het volgende vers juist over Hem gesproken.

 

Vs 18   “Rechtvaardig​ is Hij, de HEERE, want ik ben Zijn bevel ​ongehoorzaam​ geweest. Luister toch, alle volken, en zie mijn leed: mijn jonge vrouwen en mijn jongemannen zijn in gevangenschap gegaan.”

 

De schrijver komt in de grote nood en ellende bij de HERE. Hij klaagt bij de enig levende God. Hij komt niet met een beschuldiging. Hij erkent dat de HERE ook in wat er nu allemaal gebeurd is rechtvaardig is. De HERE is geen tiran.  Hij is niet iemand grillig regeert en zeker niet iemand die plezier in de ellende van mensen heeft. Ook als Jeremia met grote vragen in zijn leven worstelt, maakt hij duidelijk dat hij de HERE kent als de Rechtvaardige.  Hij komt met zijn vragen, hij komt met zijn klachten. Heel indringend zonder om een vraagteken achter Gods rechtvaardigheid te zetten. Heel duidelijk komt dat uit in Jer 12:1 “HEERE, U zou ​rechtvaardig​ blijken, wanneer ik met U een rechtszaak zou voeren. Toch wil ik met U over Uw oordelen spreken. Waarom is de weg van de goddelozen voorspoedig, waarom hebben rust, allen die in ontrouw trouweloos handelen?”

Je ziet hier hoe de Geest ons de genadige opening geeft om onze vragen, worsteling en klachten bij de HERE te brengen. Je weet dat het rechtvaardig is vanwege onze zonden maar dat snoert je niet de mond. De HERE wil onze Vader zijn bij wie je met je hart mag komen. Dat het bij de ellende om onze zonden gaat, komt in de Bijbel steeds weer terug. Ook ellende die ons raakt terwijl je geen direct verband  met bepaalde zonden in je eigen leven kunt aanwijzen. Een heel duidelijk en indrukwekkend  voorbeeld is het gebed van Daniël in hoofdstuk 9 van het Bijbelboek dat zijn naam draagt. Daniël leeft als een diep gelovig kind  van de HERE! Toch weet hij dat ook hij zondig is. Hij belijdt dan ook eigen schuld als het om de ballingschap van Gods volk gaat. Ik geef een gedeelte  uit dit indrukwekkende gebed weer: “Ik richtte mijn gezicht tot de Heere God, om Hem te zoeken in â€‹gebed​ en met smeekbeden, met ​vasten, en in zak en as. Ik bad tot de HEERE, mijn God, en deed belijdenis en zei: Och Heere, grote en ontzagwekkende God, Die Zich houdt aan het ​verbond​ en de goedertierenheid ten aanzien van hen die Hem ​liefhebben​ en Zijn geboden in acht nemen, wij hebben gezondigd, wij hebben ​onrecht​ gedaan, wij hebben goddeloos gehandeld, wij zijn in opstand gekomen door af te wijken van Uw geboden en bepalingen. Wij hebben niet geluisterd naar Uw dienaren, de ​profeten, die in Uw Naam spraken tot onze koningen, onze vorsten en onze vaderen, en tot heel de bevolking van het land. Bij U, Heere, is de ​gerechtigheid, maar bij ons de schaamte op het gezicht – zo is het heden ten dage bij de mannen van Juda, bij de inwoners van ​Jeruzalem​ en bij heel Israël, bij hen die dichtbij zijn en die ver weg zijn, in alle landen waarheen U hen verdreven hebt om hun trouwbreuk, die zij tegenover U gepleegd hebben. HEERE, bij ons staat de schaamte op het gezicht, bij onze koningen, bij onze vorsten, bij onze vaderen, omdat wij tegen U gezondigd hebben. De Heere, onze God, is vol ​barmhartigheid​ en menigvuldige ​vergeving, hoewel wij tegen Hem in opstand zijn gekomen.” Vs  3-9

We mogen met de erkenning van eigen schuld altijd weer de HERE om hulp roepen. Om je lijden en verdriet bij Hem te brengen. Heel concreet hadden de overgebleven inwoners van Jeruzalem vooral de jonge mannen en vrouwen in ballingschap zien gaan. De toekomst van de kerk was bijna helemaal weg. Aan het hof van Nebukadnessar  deed de duivel er alles aan om dit voor elkaar te krijgen. Met bijvoorbeeld die vier jonge  Judese mannen die tot belangrijke mensen aan het hof moesten worden opgeleid. Ik geef hier een gedeelte weer van een verklaring die ik eerder over het boek Daniël heb geschreven: “Nebukadnessar weet heel goed dat het voor zijn rijk belangrijk is dat aankomende bestuurders hun eigen cultuur, godsdienst en taal al meer achter zich laten. Hij doet er daarom alles aan om ze Babyloniseren. Om ze al meer te seculariseren. Hij beseft heel goed hoe belangrijk het is om deze jeugd voor zich en Babel te winnen. Om die overwonnen jeugd de cultuur en gewoonten van Babel bij te brengen. Hij ziet in dat het heel belangrijk is dat de jonge mensen die leiders worden zich echte Babyloniërs gaan voelen.

Het programma van Nebukadnessar is deze jonge mannen te Babyloniseren. Ook de jeugd van Gods volk, ook de kerkjeugd kan zich hieraan niet onttrekken. Ze leven niet in afzondering. Ze leven niet op een eiland. De wereld, de Babylonische cultuur komt met kracht en met grote aantrekkelijkheid en verleiding op ze af.

Het gaat hier echt om jonge jongens. Jongens die op een leeftijd zijn dat ze voor heel veel invloeden open staan. We moeten hier denken aan jongens die ongeveer 14 jaar zijn. Het is bekend dat jongens in die tijd aan het Assyrische en Babylonische hof rond hun 14e met hun opleiding moesten beginnen. Ze volgden dan gewoonlijk een driejarige opleiding. Dat komt overeen met wat we hier lezen. We lezen in vers 5 over een driejarige opleiding die ze moesten volgen “om in dienst van de koning te treden.” 

Het was een geweldig wapen van de satan om de meest invloedrijke jonge mannen onder het volk van God te Babyloniseren. Als hij dat voor elkaar kon krijgen, was de kans groot dat zij de rest van het volk zo zouden beïnvloeden dat ze zich Babyloniër zouden gaan voelen. Dat het volk ook de Babylonische goden zouden gaan vereren. Dan zou Gods volk opgaan in de wereld. Dan zou volgens de gedachten van de satan God Zijn volk volledig verwerpen en de Verlosser niet meer komen. Dat is de strijd waar het hier om gaat. Het is de oorlog die er achter het zichtbare front gestreden wordt. Ook na de komst van Christus in de wereld gaat het voor de kerk om de strijd tegen de duivel in deze wereld. Zie Joh 17:15.

De kerk, in het bijzonder de kerkjeugd wordt aan het hof van Nebukadnessar sterk op de proef gesteld. De koning van Babel gebruikt drie middelen om zijn doel te bereiken.

Dat zijn de volgende:

  • Onderwijs
  • Voedsel
  • Andere namen” [2]

                Bij ons is het verdriet en de zorg over de toekomst van de kerk vaak groot. We zien geliefden het geloof in Christus verlaten. Zeker een echt leven volgens Zijn Woord. Hoe kunnen de jonge mensen het nog volhouden om te geloven. Is de kerk niet reddeloos verloren. We mogen die klacht bij de HERE brengen. Met de roep om hulp. Dan mogen we weten dat we bij Christus jong en oud in alle omstandigheden de kracht kunnen vinden om in geloof staande te blijven! Laten we dat nooit vergeten.

 

Vs 19:  “Ik riep tot mijn minnaars, maar zíj hebben mij bedrogen. Mijn ​priesters​ en mijn ​oudsten hebben de geest gegeven in de stad, toen zij voedsel zochten voor zichzelf om hun ziel te verkwikken.”

 

Gods volk bouwde niet alleen op de HERE. Ze zochten bondgenoten die hen konden helpen. Ze zochten menselijke machten die er voor zou kunnen zorgen dat ze een zelfstandig volk konden blijven. Zonder om in hun hele leven volgens Gods wil te willen leven.  De echte hoop was niet gericht op de HERE maar op menselijke machten. Nu merkt het volk wat dat betekent. Menselijke macht is gebrekkig maar ook heel vaak bedrieglijk. De mensen die betrokken waren, hebben hun knopen geteld en kwamen niet helpen want dat zou ook wel eens hun ondergang kunnen betekenen. Het is vaak zo als de ongelovige commandant van de vijand tegen koning Hizkia zegt: “Zie, u vertrouwt op die geknakte rietstaf, op ​Egypte. Maar als iemand daarop leunt, dringt hij in zijn hand en doorboort die. Zo is de ​farao, de ​koning​ van ​Egypte, voor allen die op hem vertrouwen.” Jes 36:6. Bedrogen door zogenaamde bondgenoten. Dat kan in de geestelijke strijd ook gebeuren. Je denkt steun te krijgen van mensen en je bouwt op ze maar als het zover is zeggen ze nog dat ze sympathie met je hebben maar laten je alleen staan. Wie op mensen bouwt komt bedrogen uit. Dat blijkt ook in het verslagen Jeruzalem. Waar zijn de leiders? Waar zijn de oudsten en de priester. De meesten dood. Dood van de honger. Omdat het beleg er voor gezorgd heeft dat ze stierven van de honger. Anderen zijn gedood. Nog weer anderen in ballingschap. Er is zo weinig over. Vertrouwen op menselijke macht levert uiteindelijk niets anders op dan verdriet, pijn en teleurstelling.

 

Vs 20:  “Zie, HEERE, hoe het mij bang te moede is; mijn ingewanden zijn vol onrust, mijn ​hart​ keert zich om in mijn binnenste, want ik ben zeer ​ongehoorzaam​ geweest; buiten heeft het ​zwaard​ mij van ​kinderen​ beroofd, binnenshuis is het als de dood.”

 

Hier zien we hoe het beeld van Jeruzalem als vrouw en moeder wordt gebruikt. Wie in Jeruzalem na de verwoesting rondkijkt ziet de angst in de ogen en het hart van wie nog zijn overgebleven. Wat is er veel gebeurd. De angst dat het ook de overgeblevene zal treffen is zo groot. Mensen lopen zouden we vandaag zeggen met intense trauma’s rond. De angst komt vanuit wat mensen gezien en meegemaakt hebben meerdere keren naar buiten. Het stempelt hun leven. De schrijver belijdt dat je de HERE daarvan de schuld niet kun geven. De oorzaak en daarmee de schuld wat ze meegemaakt hebben ligt echt bij Jeruzalem zelf. Bij het verbondsvolk zelf. In hun ongehoorzaamheid. In eigen zonden en schuld. Wanneer je om je heen kijkt zijn er zo weinig inwoners over. De oorlog, het geweld hebben velen de dood ingejaagd. Bij het “binnenshuis als de dood” moet je je bedenken dat velen ook door honger en ziekten zijn omgekomen.  Al met al is het een doodse boel geworden. Zo kan het ook in je eigen leven en hart zo eenzaam, zo doods voelen. De pijn zit zo diep, de angst is zo groot.

De schrijver roept in al die nood en pijn tot de HERE om het te zien. Het is een roep om hulp, om gezien te worden in ontferming en medelijden ondanks eigen schuld door de HERE. Het is de roep tot die ene God die in Hosea 11:7,8 tegen het schuldige volk zegt: “Mijn volk volhardt in afkeer van Mij. Zij roepen wel tot de Allerhoogste, maar gezamenlijk roemt men Hem niet. 8Hoe zou Ik u prijsgeven, Efraïm, u uitleveren, Israël? Hoe zou Ik u prijsgeven als Adama, met u doen als met Zeboïm? Mijn ​hart​ keert zich in Mij om, al Mijn medelijden is opgewekt.”

Zo mogen we ook vandaag als we eigen schuld en zonden zien in de diepste eenzaamheid en ellende tot de HERE gaan. Hoe moeilijk het kan zijn komt ook uit in het volgende vers.

 

Vs 21 “ Zij horen hoe ik zucht, maar ik heb geen trooster. Al mijn vijanden horen mijn onheil, zij zijn vrolijk, omdat U dat hebt gedaan. U hebt de dag gebracht die U aangekondigd hebt, maar zij zullen zijn net als ik.”

 

wat met Gods volk, wat met Jeruzalem gebeurd is blijft niet verborgen. Het wordt bekend. Het wordt in de omgeving en de landen om Israël heen verteld. Er wordt bekend hoe deze bekende stad, hoe het volk van de HERE zucht en steunt. Hoe ze dat doen zonder dat er ergens hoop of uitzicht lijkt te zijn. Er is voor zover je kijkt nergens iemand  die kan helpen. Nergens houvast, nergens echt troost te vinden. Het lijkt uitzichtloos.

Ook de vijanden Gods volk horen het. Ze hebben leedvermaak. Ze zijn blij over wat ze horen over het lot van Jeruzalem en heel Gods volk.  Een leedvermaak zoals we daarvan lezen in de profetie van Obadja waar het over de Edomieten gaat: “Op de dag dat u aan de kant stond, op de dag dat vreemden zijn ​leger​ als gevangenen wegvoerden, buitenlanders zijn ​poorten​ binnentrokken en over ​Jeruzalem​ het lot wierpen, was ook u als een van hen! U had niet mogen toekijken op de dag van uw broeder, op de dag dat hij een vreemde voor u was. U had niet blij mogen zijn vanwege de Judeeërs op de dag van hun ondergang. U had geen grote mond mogen opzetten tegen hen op de dag van hun benauwdheid.” vs 11,12

De klassieke vijanden van Gods volk zijn blij om het lot dat Jeruzalem heeft getroffen. Je kunt hier ook denken aan de blijdschap die er in de wereld is als Gods trouwe kerk vervolgd wordt en al meer door afval lijkt te verdwijnen. Over die blijdschap lezen we in Openbaring 11: “En wanneer zij hun getuigenis volbracht hebben, zal het beest dat uit de afgrond opkomt, ​oorlog​ met hen voeren en het zal hen overwinnen en hen doden.  En hun dode lichamen zullen liggen op de straat van de grote stad, die in geestelijke zin genoemd wordt Sodom en ​Egypte, waar ook onze Heere werd gekruisigd. En de mensen uit de volken, ​stammen, talen en naties zullen hun dode lichamen drieënhalve dag zien, en zullen niet toelaten dat hun dode lichamen in het ​graf​ gelegd worden. En zij die op de aarde wonen, zullen zich over hen verblijden, en zullen feest gaan vieren en elkaar geschenken sturen, omdat deze twee profeten hen die op de aarde wonen, zo gekweld hadden.” vs 7-10

De schrijver van Klaagliederen laat zien dat wat er nu met Jeruzalem is gebeurd niet zomaar is gebeurd. Ook niet alleen als gevolg  dat we als mensen door de zonden allemaal veel ellende verdiend hebben. Het gaat hier om de dag die de HERE heeft aangekondigd als Gods volk zich weigerde te bekeren van hun verkee4rde leven. Die dag is door de profeten aangekondigd. Die dag van oordeel van ballingschap en verwoesting was door de HERE aangekondigd toen Hij met het volk Israël Zijn verbond sloot. We lezen daarvan in Leviticus 26 het volgende: “ls u dan hierom nog niet naar Mij luistert en u tegen Mij blijft ingaan, dan zal Ik met grimmigheid tegen u ingaan en zal Ik Zelf u vanwege uw ​zonden​ ook zeven keer erger straffen. U zult dan het vlees van uw eigen zonen eten, en het vlees van uw eigen dochters zult u eten. Ik zal uw offerhoogten wegvagen en uw ​wierookaltaren​ uitroeien. Ik zal uw dode lichamen op de dode lichamen van uw stinkgoden werpen en Mijn ziel zal van u walgen. Ik zal van uw steden een puinhoop maken en uw heiligdommen verwoesten. Ik wil de aangename geur van uw offers niet ruiken. Ik Zelf zal het land verwoesten, zodat uw vijanden die daarin zijn gaan wonen, zich erover zullen ontzetten. Ik zal u dan onder de heidenvolken verstrooien en Ik zal achter u een ​zwaard​ trekken. Uw land zal een woestenij worden en uw steden een puinhoop.” vs 27-33

Die dag is gekomen. Dit maakt meteen duidelijk dat de oorzaak en de schuld voor die dag bij het volk zelf ligt. Dan wordt er nog gezegd wat er gebeuren gaat met wie vol blijdschap en leedvermaak hiernaar heeft staan kijken of het met genoegen heeft gehoord. Daarop wordt vooral ingegaan in het volgende vers.

 

Vs 22  “Laat al hun kwaad voor Uw aangezicht komen, en doe met hen zoals U met mij gedaan hebt vanwege al mijn ​overtredingen. Want talrijk zijn mijn zuchten, en mijn ​hart​ is afgemat.”

 

De Babyloniërs hebben Jeruzalem verwoest en het  volk in ballingschap gebracht.  Ook andere volken zijn in de geschiedenis ingeschakeld om Gods welverdiende oordeel over Zijn volk te brengen. Dat wil niet zeggen dat de menselijke voltrekkers van dat oordeel geen schuld hebben. De manier waarop ze het deden was vaak vol haat, vol van verlangen naar eigen macht, vol van ongeoorloofd geweld. Ze laten daarmee ook zelf schuld op bij God dat weer om Zijn oordeel roept. Je leest dat bijvoorbeeld in Jesaja 10:  “Wee ​Assyrië, de roede van Mijn toorn; en Mijn gramschap is een stok in hun hand. Op een huichelachtig volk zal Ik hem afsturen; tegen het volk waarop Ik verbolgen ben, zal Ik hem bevel geven om roof te plegen, om buit te roven, en om het te vertrappen als slijk op straat. Maar zelf meent hij het zo niet, en diep in zijn ​hart​ denkt hij zo niet. Want het leeft in zijn ​hart​ om weg te vagen en de volken uit te roeien – niet weinige!”

De schrijver van Klaagliederen vraagt nu om het oordeel over de vijanden die zo tekeer zijn gegaan. Hij vraagt om Gods oordeel  over deze misdaden. De vraag komt snel boven of dit wel zo kan. Is dit wel in overeenstemming met wat Christus ons leert over het liefhebben van onze vijanden. Zie Matt 5:44. Is het in de tijd van het Oude Testament anders als in de tijd van het Nieuwe testament en daarna?

Het eerste wat hierbij belangrijk is dat we op dit punt niet te maken hebben met een tegenstelling tussen het Oude en Nieuwe Testament. Het gaat niet om twee goden. De HERE is de enig levende God die in zowel het Oude als Nieuwe Testament als Zijn ene Woord laat zien wie Hij is. Hij de enige en onveranderlijke God. Ook in het Oude testament lezen we Gods opdracht om onze naaste liefde te hebben. 

Ik geef daarvan een enkel voorbeeld:

Exodus 23:4,5: “Wanneer u een rund van uw vijand of zijn verdwaalde ezel aantreft, moet u het dier beslist bij hem terugbrengen.  Wanneer u de ezel van iemand die u haat, onder zijn last ziet liggen, moet u zich ervan weerhouden om het aan hem over te laten. U moet de ezel beslist samen met hem overeind helpen.”

Leviticus 19:18: “U mag geen wraak nemen of een wrok koesteren tegen uw volksgenoten, maar u moet uw naaste ​liefhebben​ als uzelf. Ik ben de HEERE.”

Spreuken 25:21,22: “Als iemand die u haat, hongerlijdt, geef hem brood te eten, en als hij dorstig is, geef hem water te drinken, want zo zult u vurige kolen op zijn hoofd hopen, en de HEERE zal het u vergelden.”

Het gaat in ons vers er om dat wie in haat en liefdeloosheid anderen mishandelt en doodt ook Gods straf verdiend.  Dat er om gebeden wordt dat Gods vijanden die een spoor van geweld en verwoesting achterlaten niet hun gang kunnen blijven gaan. De HERE is het ook die op de dag van het definitieve oordeel Zijn rechtvaardig oordeel uitspreekt en het recht herstelt. Het is dan ook zo dat in het Nieuwe Testament we opgeroepen worden om zo te leven dat Gods eeuwige straf niet over ons komt. Dat we leven in diepe verbondenheid met Christus en daarom voor God en de naaste leven. Hieronder twee voorbeelden waarin de Geest zo spreekt.

1 Petrus 4:17-19: “Want nu is het de tijd dat het oordeel begint bij het huis van God; en als het eerst bij ons begint, wat zal het einde zijn van hen die het ​Evangelie​ van God ​ongehoorzaam​ zijn? En als de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zal de goddeloze en de zondaar verschijnen? Daarom, laten ook zij die lijden naar de wil van God, hun zielen aan Hem, als de getrouwe Schepper, toevertrouwen in het doen van het goede.”

 

1 Johannes 4:17: “Hierin is de ​liefde​ bij ons volmaakt geworden, opdat wij vrijmoedigheid mogen hebben op de dag van het oordeel. Want zoals Hij is, zijn ook wij in deze wereld.”

 

Het onrecht, het geweld van wie graag onrecht doen, maakt het leven zo moeilijk. Het kan je zo moe maken, zo afgemat. Je kunt niet meer. In die omstandigheden wijst Christus de weg naar het definitieve oordeel dat Hij uitspreekt en waardoor alle recht herstelt wordt. Op de nieuwe aarde is het onrecht en het geweld voor altijd weg! 

 

 

[1] Zie hiervoor o.a.: J.D.W. Kritsinger 1957 Qehal Jahwe  Kok Kampen: 

                                  Rob Visser 1999  Wie mag tot die kerk behoort? In; Hannes Breytenbach e.a.  Kerkeenheid: Eenheid in die  ware geloof  p. 5-16

[2] Rob Visser  2012  God is trouw tot in de verste toekomst  van Berkun Graphics  p.14-16

 

'