Voorbereidingsblad voor de preek over zondag 47 12 november 2017
Maandag 6 november Lezen: Mattheus 22:34-40 – Mattheus 6:9-13. Wat valt je op als je deze twee gedeelten in de Bijbel vergelijkt?
Dinsdag 7 november Lezen: Exodus 3:1-15 De Here Jezus leert ons bidden: “Uw Naam worde geheiligd.” Wat zegt Gods naam nu van God zelf?
Woensdag 8 november Lezen: Psalm 145. Wat heeft deze Psalm nu met het heiligen van Gods naam te maken? wat betekent dit voor je eigen gebed.
Donderdag 9 november Lezen: Genesis 4: 19-26 Wat doet Lamech met Gods naam en wat doen Set en zijn gezin met de naam van de HERE? Wat betekent dat voor ons bidden?
Vrijdag 10 november Lezen: Johannes 17:1-6 Wat heeft het verheerlijken waar we over lezen met heiligen te maken? Betrek dat eens op jouw bidden.
Zaterdag 11 november Lezen: Johannes 17:7-19. Waarom is het heiligen van Gods naam vaak zo moeilijk? Waarom is het toch mogelijk?
Zondag 12 november Lezen: Johannes 17:20-26 wat heeft het gebed om de heiliging van Gods naam met kerkelijk eenheid en met zending en evangelisatie te maken?
Hiernaast zie je het huis waar Luther als kind opgroeide
VOOR DE KINDEREN
LUTHER (I)
Het is 10 november 1483. In het dorp Eisleben in Duitsland wordt Maarten Luther geboren. Eigenlijk heet hij dan nog maarten Luder. De volgende dag wordt hij in de kerk gedoopt. Vader en moeder Luther zijn blij.
Wanneer Maarten nog geen jaar oud is verhuizen ze naar een kleiner dorpje verderop. Het dorp Mansfeld. Dan is vader luther dichter bij zijn werk. Hij werkt in de kopermijn. Na een tijdje heeft hij zelf drie kopermijnen. Ze zijn bij Maarten thuis niet arm.
Maarten is gezond. Als hij 7 jaar is gaat hij naar school. Het is wel een bijzondere school. Het heet de Latijnse school. Je leert er vanaf het begin Latijn. Van het Latijn stammen o.a. het Italiaans en het Spaans af. Latijn was toen de taal van de geleerden. Als je naar de universiteit ging, kreeg je er in het Latijn les. Op de Latijnse school mocht je na een tijdje alleen maar latijn praten. Als Maarten dan toch nog Duitse woorden gebruikte, kreeg hij ezelsoren op zijn hoofd. Je was dan zo dom als een ezel. Je moest er namelijk voor zorgen dat je op school alleen nog Latijn zou praten.
Maarten kon goed leren. Hij leerde heel goed Latijn praten, schrijven en lezen. Hij leert er ook heel oude gezangen die in Latijn geschreven zijn. Hij vertaalt er daarvan later. Een ervan zingen ook wij wel eens. Dat is gezang 27.
Maarten gaat naar school en het gaat goed met hem. Hij is wel vaak bang als hij groter wordt. Hij is vooral bang voor de Here Jezus. Als hij de naam van de Here Jezus hoort dan wordt hij heel erg bang voor straf. Hij is heel erg bang om dood te gaan want hij denkt dat de HERE hem dan een heel erge straf gaat geven.
De vader van Maarten wil graag dat hij naar de universiteit gaat. Om dat te kunnen gaat hij als hij 13 is naar een andere school. Hij moet iemand worden die straks op de universiteit heel veel leert over recht. Dan kan hij goed in het bedrijf werken. Dan kan hij ook belangrijk worden in de stad of het dorp waar hij later gaat wonen.
Wanneer Maarten 17 jaar is, heeft hij nog nooit in een echte Bijbel gelezen. Hij gaat wel vaak naar de kerk. De mensen hebben thuis geen bijbel. Alleen wat de priesters vertellen, is wat hij over God weet. De priesters vertellen dingen die hem en heel veel andere mensen bang maken. Zij vertellen dat je heel veel goede dingen moet doen. Als je dat niet haalt moet je voor heel lang in het vagevuur als je dood gaat. Daar wordt je gestraft voor elk ding wat je niet goed genoeg gedaan hebt. Als je je straf hebt uitgezeten mag je naar de hemel. Eerst wordt het heel erg. Je snapt zeker wel dat Maarten Luther heel bang was. Gelukkig gaat hij later zien dat het anders is. Daarover volgende keer meer.