IN CHRISTUS JA EN AMEN
IN CHRISTUS JA EN AMEN
Enkele opmerkingen over de plaats van het huidige Israël in de heilsgeschiedenis
Inleiding
We vinden in de gereformeerde gezindte een grote belangstelling voor het huidige Israël. Het opvallende is vooral dat het om het huidige Israël gaat dat nu in het land Israël woont. In de ogen van velen is het heel vreemd geworden om het volk Israël geen bijzondere status te geven. Dit volk zou zo’n bijzondere plaats innemen dat er ook nog een bijzondere toekomst voor dit volk en het land waarin ze wonen zou zijn. Dit wordt door velen zelfs zo sterk beleefd dat de nieuwe hemel en de nieuwe aarde nog niet kunnen komen. Eerst zou die toekomst die in Oude en Nieuwe testament voorspeld zou zijn, moeten komen. Dit brengt bij een groot deel van mensen die zo denken ook sympathie met chiliastische ideeën met zich mee. De reden voor deze manier van denken, komt heel duidelijk voort uit wat er in de Tweede Wereldoorlog met de Joden gebeurd is. Het heeft ook veel met de stichting van de staat Israël in 1948 te maken.
Iemand die vragen bij die heel speciale status voor volk en land Israël stelt, krijgt het verwijt te horen dat je de vervangingstheologie aanhangt. Dat is voor velen een soort scheldwoord geworden. Er zal en moet een speciale status voor het huidige Israël zijn. Er zijn op dit punt radicale en meer gematigde geluiden. Als je denkt aan iemand Huib Verweij[1] in het verleden en nu de organisatie: Christenen voor Israël krijg je bijna de indruk dat er twee wegen naar het behoud zijn. Die van het volk Israël door een leven volgens Gods wet in het Oude Testament maar zonder het Nieuwe Testament. Zonder de erkenning en het leven met Christus als de beloofde Messias. Dit geluid wordt door ds C G Kant in een recente publicatie zo verwoord: "Paulus spreekt in Romeinen 11 namelijk ook over een geheimenis: Slecht een deel van Israël werd onbuigzaam, en dat alleen tot het moment dat alle heidenen zijn toegetreden. Dan zal heel Israël worden gered.' Hij vervolgt dan door te spreken over de redder uit Sion en het afwentelen van de schuld van Jakob. Deze redding van Israël gaat niet buiten Jezus om, omdat Hij hun messias en koning is. Zacharia 12 spreekt over een erkenning straks van Hem 'die ze hebben doorstoken'. Veel Joden die niet kunnen erkennen dat Jezus de messias is, zijn wel gelovig met een diepe eerbied voor de Schrift en bidden dagelijks om de komst van de messias."[2]
Er zijn ook gematigder geluiden die bij alles benadrukken dat er ook voor Israël alleen verlossing is in de erkennen en het leven met Christus als de beloofde Verlosser. Ik ga me in dit artikel meer richten op de gematigder stroming. De reden daarvoor is dat de Geest heel duidelijk is ook tegenover de Joden dat er ook voor hen alleen redding is door zich tot Christus te bekeren. Ik noem nu wat we lezen in Handelingen 2 en 4.
“Zij dit hoorden, werden zij diep in het hart geraakt en zeiden tegen Petrus en de andere apostelen: Wat moeten wij doen, mannenbroeders? En Petrus zei tegen hen: Bekeer u en laat ieder van u gedoopt worden in de Naam van Jezus Christus, tot vergeving van de zonden; en u zult de gave van de Heilige Geest ontvangen. Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen die veraf zijn, zovelen als de Heere, onze God, ertoe roepen zal. En met veel meer andere woorden legde hij getuigenis af en spoorde hij hen aan met de woorden: Laat u behouden uit dit verkeerde geslacht!” Hand 2: 37-40
“Deze Jezus is de steen die door u, de bouwers, veracht werd, maar Die de hoeksteen geworden is. En de zaligheid is in geen ander, want er is onder de hemel geen andere Naam onder de mensen gegeven waardoor wij zalig moeten worden.” Hand 4:11,12
De gematigder stroming zal dit voluit erkennen maar vind dat je na WO II niet meer om de aparte status van Israël heen kan. Ze zouden nog altijd een eigen positie met bijzondere beloften in de heilsgeschiedenis innemen. Dat geluid is heel actueel.[3] Ook bij de gematigder stroming vind je het verbazend makkelijk afserveren van de mening dat Israël als land en volk geen bijzondere plaats in de heilsgeschiedenis meer inneemt.[4] Je zou dit na Auschwitz en de Tweede Wereldoorlog niet meer kunnen maken.[5]
Een paar invloedrijke meningen
NT Wright
Wanneer het om de theologie en in het bijzonder om het Nieuwe Testament gaat is N.T. Wright heel invloedrijk. Tegen zijn theologie is veel in te brengen. Vooral als het over de verzoening en de plaats van Christus gaat. Toch is het goed om er op te letten wat zijn mening is op de punten die wij hier bespreken. Hij heeft hier over war hij geschreven heeft in het boek Jerusalem Past en Present in the Purposes of God.[6]
De mening van Wright is dat er geen aparte plaats voor het huidige volk Israël is. Als het om Romeinen 9-11 gaat schrijft hij: “For a more positive view towards Jerusalem in Paul some are tempted to turn to Romans 11. There, in verse 26, he quotes from Isaiah 59:20 (‘the deliverer will come from Zion’) in confirmation of his statement that ‘all Israel will be saved’. Does this refer to a renewed physical Jerusalem and a large-scale last-minute salvation of all Jews (or nearly all)?21 No, it does not. For in the crucial passage (Romans 11:25-28) Paul is clearly offering a deliberately polemical redefinition of ‘Israel’, parallel to that in Galatians (6:16),22 in which the people thus referred to are the whole company, Jew and Gentile alike, who are now (as in chapter 4 and 9:6ff.) inheriting the promises made to Abraham.”[7]
Hij meent dus dat het hier gaat om heel Gods volk uit Israël en de andere volken.
Ook als het over het land gaat ziet Wright niet dat er daarvoor nog beloften uitstaan. Hij schrijft daarover: “In this light we can interpret two further passages which are of considerable significance for a Christian understanding of the Land in general and Jerusalem in particular. In Romans 4:13 Paul says, startlingly, ‘The promise to Abraham and his seed, that they should inherit the world.’ Surely the promises of inheritance were that Abraham’s family would inherit the land of Israel, not the world? Paul’s horizon, however, is bigger. The Land, like the Torah, was a temporary stage in the long purpose
of the God of Abraham.25 It was not a bad thing now done away with, but a good and necessary thing now fulfilled in Christ and the Spirit. It is as though, in fact, the Land were a great advance metaphor for the design of God that his people should eventually bring the whole world into submission to his healing reign. God’s whole purpose now goes beyond Jerusalem and the Land to the whole world.”[8]
De conclusie van Wright is: “A final point, which confirms this Pauline understanding that the earthly Jerusalem was no longer of any spiritual significance, concerns the way in which, almost casually, he refers to the church, and indeed to individual Christians, as the ‘temple of the living God’ (1 Cor. 3:16, 6:19).30 To Western Christians, thinking anachronistically of the temple as simply the Jewish equivalent of a cathedral, the image is simply one metaphor among many and without much apparent significance. For a first-century Jew, however, the Temple had an enormous significance; as a result, when Paul uses such an image within twenty-five years of the crucifixion (with the actual temple still standing), it is a striking index of the immense change that has taken place in his thought. The Temple had been superseded by the Church. If this is so for the Temple, and in Romans 4 for the Land, then it must a fortiori be the case for Jerusalem, which formed the concentric circle in between those two in the normal Jewish worldview.”[9]
FW Marquardt
FW Marquart wordt door meerderen als een autoriteit aangerhaald.[10]
De theologie van deze man wordt ten aanzien van Israël gedragen door het volgende citaat van H. Gollwitzer: “Jeder Jude, der heute noch lebt, lebt niet wegens uns, sondern trotz uns.”[11] Marquart meent dat de kerk al vroeg de ondergang van Jeruzalem met de dood van de Here jezus verbindt. Volgens hem betekende dat voor de kerk een andere verhouding ten opzichte van het Oude Testament. De kerk concentreerde zich op Christus en reduceerde daarmee de betekenis van het Oude Testament. Het Oude Testament zou volgens de kerk helemaal op Christus gericht zijn en daarmee zou de concrete betekenis voor Israël als volk en land al meer uit het oog zijn verloren.[12]
Hoe Marquardt denkt, wordt goed samengevat door Vreekamp in zijn artikel Teken van trouw: “Uitgangspunt in alle theologische reflectie op ‘verbond, volk en land’ moet zijn de verkiezing van Israël. Dat is het uitgangspunt van 1970. Dat is het ook vandaag. God wil wonen bij de mensen, en daarom wil Hij dat zijn volk het land binnengaat.[13] Zo spreekt in de eschatologische partijen van zijn Dogmatik Friedrich-Wilhelm Marquardt over de landbelofte: ‘Gods toekomstdaden staan niet in het teken van het onbegrensde, eindeloze, naamloze, maar in het teken van zijn concreet-historische binding aan zijn volk Israël en aan de stad Sion. Onze toekomst staat (of valt) in het kader van het herstel van het Davidisch koningschap. Elke eschatologie die dit, zoals Marquardt het noemt: ‘zionistische motief’ niet erkent, schiet in de lege ruimte – God en zijn namen en plaatsen allang voorbij’[14]. Hier staat het. Geen weg is er terug. Geen andere weg ligt open. Het ‘dramatische brandpunt’ – woorden van Marquardt – tussen God en Israël is de wens van God zijn volk in het land te brengen. En deze belofte van het land is geen voorwaarde voor het heil[15], maar veel meer de inhoud. God wil wonen bij zijn volk, temidden van Israel en zo bij al zijn mensen op aarde.
Nederland een buitengewest van het land Israel, van de stad Jeruzalem. Hoe deel ik in de intimiteit zonder deze te schenden? Door om te beginnen die intimiteit te bevestigen, in plaats van te ontkennen of te willen vervangen. Ik kies nadrukkelijk voor het werkwoord bevestigen, omdat dit kernwoord is in de roeping van Jezus Christus, de ‘Dienaar van de besnijdenis’: Hij bevestigt[16] de beloften aan de vaderen gegeven, dus ook de belofte van het land.
Marquardt koppelt de landbelofte aan de christologie. Wie de incarnatie serieus neemt, vergeet daarbij het land zeker niet. Door Gerssen is deze christologische doorbraak al vroeg opgemerkt. In 1976 ziet hij al scherp waar het Marquardt om gaat: ‘Het gaat ten diepste om het inzicht, dat de belijdenis van de Vleeswording des Woords aan het gevaar van een idealistisch misverstand wordt blootgesteld als de realiteit van Israël, volk en land, buiten de gezichtskring blijft’[17] In stelling 8 van zijn dissertatie gaat Gerssen mee in het ‘zwijgen’ van het Nieuwe Testament over de landbelofte, want: ‘Als in Rom. 9:4 van het joodse volk wordt gezegd, dat hunner de beloften zijn, gebiedt de eenheid der Schriften, daaronder ook de landbelofte te verstaan’. Toch is dit argument niet voldoende. Het is tezeer vanuit een – op zich terechte – veronderstelling opgevoerd. Waarom niet krachtig in het hart van de christologie ingezet? Aan de incarnatie is ook de geur van de aarde. Wat betekent het voor de kerk dat aan Jezus nog de geur van Galilea is? Dat in Zijn opstanding het land mee is opgestaan? Dat we de belijdenis van de vleeswording van het Woord niet genoeg serieus nemen als we niet de aarde daarin betrekken? Dat Christus als ‘Dienaar van de besnijdenis’ de beloften aan Israël gegeven bevestigt - inclusief de landbelofte - en zó en niet anders de Heiland der heidenen is?[18]
Israel, en ook de kerk, noemt Marquardt een haard van onrust.[19] Daarin hoor ik de beweging van de Geest boven het gelaat van de afgrond, het woeste en lege van de aarde, het land. De uitstorting van de Geest veroorzaakt een uitbreiding vanuit Jeruzalem naar de einde van de aarde. Uitgegoten in het midden, stroomt het water des levens naar de diepten van de einden der aarde. Jeruzalem het midden, en de uitbreiding naar de vier windstreken: we moeten, met andere woorden, het blijvende onderscheid tussen Israel en de volken letterlijk meer vruchtbaar weten te maken. De landbelofte aan Israel gegeven zullen de volken leren spiegelen in hun eigen situatie en tegelijk is Israël als pars pro toto geroepen niet in isolement te leven. Pneumatologisch gesproken is er van voortdurende uitbreiding sprake, van een doorgaand testen van de eigen band met land en volk, gegeven de heidense afkomst van bloed-en-bodem. De horizon van de geschiedenis wenkt, in plaats van de natuur die in ruste is. Marquardt zegt dat de kerk die in gesprek met Israël is, aan de kant van de volken moet gaan staan. Ook, en niet in de laatste plaats, wordt de kerkelijke verhouding tot Israël gemeten aan haar relatie met het Palestijnse volk. De verkiezing van Israël is licht voor de volken. Het teken van dit licht is geschreven op de bodem van onze geschiedenis.”[20]
Het verband van Romeinen 9-11
Is het zo dat we in de Schrift in feite met 2 volken van God te maken hebben? Is dat wat ons in Romeinen 9-11 verteld wordt? Het is opvallend hoe weinig er in de bespreking van Romeinen 9-11 naar het verband van de hele brief gekeken wordt. Hoe spreekt Paulus over Gods volk(en) in de aanloop van Rom 9-11 en wat heeft dat te betekenen voor deze hoofdstukken?
We gaan daar nu op letten:
- Hierbij is een belangrijke vraag aan wie Paulus de brief aan de Romeinen schrijft.
Paulus presenteert zich in het begin van de brief als de apostel die er toe geroepen is om onder de volken geloofsgehoorzaamheid te bewerken. 1:5-7 In de gemeente van Rome zijn velen die uit de volken, uit de heidenen gekomen zijn: 1 :13-16
Hij spreekt dan ook zowel Jood en heiden aan. Zowel op de consequenties van wel of niet geloven in Christus: 2:9-11. Zie ook 2:12-24. Paulus spreekt in de gemeente mensen aan die zowel Joden van oorsprong zijn als mensen uit andere volken. Samen zijn ze de gemeente van Christus in Rome.
2. Opvallende uitspraken over wie het echte volk van God zijn.
“Want niet híj is Jood die het in het openbaar is, en niet dát is besnijdenis die in het openbaar in het vlees plaatsvindt, maar híj is Jood die het in het verborgene is, en dát is besnijdenis, die van het hart is, naar de geest, niet naar de letter. Zijn lof is niet uit mensen maar uit God.” 2:28,29
“Wat dan wel? Zijn wij voortreffelijker? Beslist niet! Wij hebben immers zojuist én Joden én Grieken beschuldigd dat zij allen onder de zonde zijn” 3:9
“Maar nu is zonder de wet gerechtigheid van God geopenbaard, waarvan door de Wet en de Profeten is getuigd: namelijk gerechtigheid van God door het geloof in Jezus Christus, tot allen en over allen die geloven, want er is geen onderscheid. Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God, en worden om niet gerechtvaardigd door Zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus.” 3:21-24
“Wij komen dus tot de slotsom dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt zonder werken van de wet. Of is God alleen de God van Joden? En niet ook van heidenen? Ja, ook van heidenen. Het is toch immers één en dezelfde God, Die besnedenen rechtvaardigen zal uit het geloof en onbesnedenen door het geloof. Doen wij dan door het geloof de wet teniet? Volstrekt niet, maar wij bevestigen de wet.” 3:28-31
Bedenk hierbij en wat straks volgt ook eens wat we lezen in Gal 3:28,29: “Daarbij is het niet van belang dat men Jood is of Griek; daarbij is het niet van belang dat men slaaf is of vrije; daarbij is het niet van belang dat men man is of vrouw; want allen bent u één in Christus Jezus. En als u van Christus bent, dan bent u Abrahams nageslacht en overeenkomstig de belofte erfgenamen.”
3. Was de belofte alleen voor Abraham en zijn natuurlijke nakomelingen?
Op deze vraag krijgen we een opvallend antwoord in Romeinen 4. Dit antwoord is ook heel belangrijk als je aandacht geeft wat de beloften aan Israël als volk van God en ook voor het beloofde land voor de toekomst betekenen.
“Geldt deze zaligspreking nu alleen voor besneden mensen of ook voor onbesnedenmensen? Wij zeggen immers dat aan Abraham het geloof gerekend is tot gerechtigheid.Hoe is het hem dan toegerekend? Toen hij besneden was of als een onbesnedene? Niet als besnedene, maar als onbesnedene! En hij heeft het teken van de besnijdenis ontvangen als een zegel van de gerechtigheid van het geloof dat hij had toen hij nog onbesneden was, opdat hij een vader zou zijn van allen die geloven, hoewel zij onbesneden zijn, opdat ook hun de gerechtigheid toegerekend zou worden; en om een vader te zijn van hen die besnedenzijn, voor hen namelijk die niet alleen besneden zijn, maar die ook wandelen in de voetsporen van het geloof van onze vader Abraham dat hij hadtoen hij nog onbesneden was. Want niet door de wet is de belofte aan Abraham of zijn nageslacht gedaan dat hij een erfgenaam van de wereld zou zijn, maar door de gerechtigheid van het geloof.” vs 9-13.
Let er hier ook op dat de belofte van het beloofde land een belofte is die op de hele wereld gericht is. Daarop kom ik in het vervolg nog terug.
“Daarom is het uit het geloof, opdat het zou zijn naar genade, met als doel dat de belofte zeker zou zijn voor het hele nageslacht, niet voor dat wat uit de wet alleen is, maar ook voor dat wat uit het geloof van Abraham is, die een vader is van ons allen, zoals geschreven staat: Ik heb u tot een vader van vele volken gemaakt. Dit was hij tegenover Hem in Wie hij geloofd heeft, namelijk God, Die de doden levend maakt, en de dingen die niet zijn, roept alsof zij er waren. En hij heeft tegen alles in gehoopt en geloofd dat hij een vader van vele volken zou worden, overeenkomstig wat gezegd was: Zo zal uw nageslacht zijn.” vs 16-18
“Nu is het niet alleen ter wille van hem geschreven dat het hem toegerekend is, maar ook ter wille van ons, aan wie het zal worden toegerekend, aan ons namelijk die geloven in Hem Die Jezus, onze Heere, uit de doden opgewekt heeft, Die om onze overtredingen is overgeleverd, en opgewekt om onze rechtvaardiging.” Vs 23-25
Let er op dat het woord ons hier over de hele gemeente gaat! Jood en Griek.
Hierbij is ook hoofdstuk 5 van belang. We zien daar steeds Adam – Christus. Niet Abraham – Christus, niet Israël – Christus. Christus is gekomen voor mensen uit alle volken. We lezen in het vervolg in Romeinen 6 steeds weer de woorden wij en ons. Daarbij gaat het om mensen uit alle volken die niet als Adam voor de zonde willen leven maar door Christus verlost voor de HERE willen leven met hart en ziel. Deze mensen vormen samen de gemeente van Christus.
Het is dus duidelijk zo dat de beloften aan Abraham gedaan niet alleen voor de natuurlijke nakomelingen van Abraham zijn. Ze staan in het perspectief voor de beloften voor alle volken die verder gaat dan het volk Israël en dan het land Israël.
4. De erfenis voor Gods volk: Meer dan het land Israël
Romeinen 8: “De Geest Zelf getuigt met onze geest dat wij kinderen van God zijn.
En als wij kinderen zijn, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus; wanneer wij althans met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden. Want ik ben ervan overtuigd dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid die aan ons geopenbaard zal worden.
Met reikhalzend verlangen immers verwacht de schepping het openbaar worden van de kinderen van God. Want de schepping is aan de zinloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar door hem die haar daaraan onderworpen heeft, in de hoop dat ook de schepping zelf zal bevrijd worden van de slavernij van het verderf om te komen tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God. Want wij weten dat heel de schepping gezamenlijk zucht en gezamenlijk in barensnood verkeert tot nu toe .En dat niet alleen, maar ook wijzelf, die de eerstelingen van de Geest hebben, ook wijzelf zuchten in onszelf, in de verwachting van de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing van ons lichaam.” Vs 16-23
Wanneer Paulus deze geweldige dingen zegt. Wanneer de Geest zo laat zien hoe rijk Gods beloften zijn. Hoe die in Christus hun volle rijkdom krijgen en hoe ver die reiken voor ieder die gelooft, volgt er die prachtige lofverheffing vers 37-39.
Als je die gelezen hebt, gaat Paulus verder met wat het volk Israël dat Christus verwerpt dus mist.
“Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem Die ons heeft liefgehad. Want ik ben ervan overtuigd dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch krachten, noch tegenwoordige, noch toekomstige dingen, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde van God in Christus Jezus, onze Heere.Ik spreek de waarheid in Christus, ik lieg nieten mijn geweten getuigt mee door de Heilige Geest, dat het een grote bron van droefheid voor mij is, en een voortdurende smart voor mijn hart. Want ik zou zelf wel wensen vervloekt te zijn, weg van Christus, ten gunste van mijn broeders, mijn verwanten wat het vlees betreft.” 8:37-9:3
5. Veel Israëlieten missen de erfenis
Paulus maakt duidelijk hoe hij bij zijn volksgenoten betrokken is. Hoe erg hij het vindt dat ze niet in Christus geloven. Ondanks al de voorrechten die ze hebben gekregen. Zijn volksgenoten en tijdgenoten hebben nog zo ontzettend veel van de HERE gekregen. Des te erger dat ze Christus terwijl de HERE hen zoveel gegeven heeft nog niet aannemen.
Dan komt de vraag op van wie dit nu de schuld is. Kun je de schuld daarvan bij de HERE leggen. Is Hij de oorzaak dat Gods belofte er niet meer voor Israël is? Daarop komt dan dit antwoord:
“Ik zeg dit niet alsof het Woord van God vervallen is, want niet allen die uit Israël voortgekomen zijn, zijn Israël. Ook niet omdat zij Abrahams nageslacht zijn, zijn zij allen kinderen. Maar: Alleen dat van Izak zal uw nageslacht genoemd worden. Dat is: niet de kinderen van het vlees zijn kinderen van God, maar de kinderen van de belofte worden als nageslacht gerekend.” Rom 9:6-8
De kinderen van de belofte zijn de mensen die in liefde tot Christus vluchten als hun Verlosser en Here. Je ziet dit laatste ook duidelijk in het slot van Romeinen 9:
“En is het niet zo dat God, omdat Hij Zijn toorn wilde bewijzen en Zijn macht bekendmaken, met veel geduld de voorwerpen van Zijn toorn, voor het verderf gereedgemaakt, verdragen heeft? En dat met het doel om de rijkdom van Zijn heerlijkheid bekend te maken over de voorwerpen van Zijn ontferming, die Hij van tevoren bereid heeft tot heerlijkheid?
Hen heeft Hij ook geroepen, namelijk ons, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen.
Zoals Hij ook in Hosea zegt: Ik zal Niet-Mijn-volk noemen: Mijn volk, en de Niet-geliefde: Geliefde. En het zal zijn dat op de plaats waar tegen hen gezegd was: U bent Niet-Mijn-volk, daar zullen zij kinderen van de levende God genoemd worden. En Jesaja roept over Israël uit: Al zou het getal van de Israëlieten zijn als het zand van de zee ,slechts het overblijfsel zal behouden worden. Want Hij voltooit een zaak en handelt die af in gerechtigheid. De Heere immers zal metterdaad Zijn zaak snel afhandelen op de aarde. En zoals Jesaja van tevoren gezegd heeft: Als de Heere van de legermachten ons geen nageslacht had overgelaten, zouden wij als Sodom zijn geworden en aan Gomorra gelijkgemaakt zijn geweest.”
Dat een groot deel van Israël op dat moment niet deelt in wat Christus verdiend heeft en wat de echte vervulling van Gods beloften is, heeft als oorzaak het ongeloof van dat deel van Israël. Zie vers 30-33
6. Door geloof hoor je bij Gods volk. Niet door afkomst
Wanneer we verder lezen in de brief aan de Romeinen lezen we ook dit:
“Want het einddoel van de wet is Christus, tot gerechtigheid voor ieder die gelooft. ……. Als u met uw mond de Heere Jezus belijdt en met uw hart gelooft dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult u zalig worden. Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot zaligheid. Want de Schrift zegt: Ieder die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden. Er is immers geen enkel onderscheid tussen Jood en Griek. Want Een en dezelfde is Heere van allen en Hij is rijk voor allen die Hem aanroepen. Want ieder die de Naam van de Heere zal aanroepen, zal zalig worden.” vs 4,9-13
Paulus benadrukt weer dat het niet Gods schuld is dat een groot deel van het oude verbondsvolk niet in Christus gelooft. Hij heeft hun het evangelie laten horen. Steeds weer. Ook in de tijd dat Paulus dit schrijft. Als hij op een nieuwe plaats komt is het zelfs zo: eerst de Jood en dan de Griek. Toch is er ongeloof. Dat komt omdat ze niet luisteren! 10:16-21
Romeinen 11
We hebben nu verkend in welk verband hoofdstuk 11 staat. Dat helpt ons veel om te zien wat de bedoeling van dit hoofdstuk is. Het staat niet op zichzelf. Er wordt hier geen nieuw onderwerp aangesneden.
Dat zie je meteen in het eerste vers: “Ik zeg dan: Heeft God Zijn volk verstoten? Volstrekt niet! Ik ben immers ook een Israëliet, uit het nageslacht van Abraham, van de stam Benjamin.”
Je ziet hier heel duidelijk de achtergrond van de eerste 10 hoofdstukken. Wat is nu de verhouding tussen de gelovigen uit de Joden en die uit de volken? Hoe moet je nu aankijken tegen de Israëlieten die ondanks dat ze het Oude Testament hebben en daarin de beloften van God horen niet in de Here Jezus geloven maar Hem verwerpen? Zijn ze ondanks hun ongeloof volk van God dat via een andere weg toch het heil krijgt? Zijn ze als volk zo ongehoorzaam dat de HERE zich helemaal niet meer met hen wil bemoeien? Kun je als gelovigen uit de volken verheven voelen boven het volk Israël?
Het eerste wat Paulus duidelijk maakt, is dat de HERE het volk niet verstoten heeft. Kijk maar in de gemeente van Christus in die tijd. Dan zie je daar Joden die tot Christus zijn gekomen. Paulus zelf is daarvan ondanks zijn verleden een prachtig voorbeeld van. De HERE heeft het oude verbondsvolk niet verstoten. Gods beloften komen nog altijd echt naar hen toe. Ook als ze het Oude Testament horen of lezen.
Je ziet in het overblijfsel dat in de tijd van Paulus in Christus gelooft dat de HERE Zijn volk niet verstoten heeft. Hij sluit ze niet af van de genade en van de verkondiging van het evangelie. Zie vers 2-5
Kan dat deel van Israël dat Gods beloften gekregen heeft zeggen dat het Gods schuld is dat ze niet geloven? Nee! “Ik zeg dan: Zijn zij soms gestruikeld met de bedoeling dat zij vallen zouden? Volstrekt niet! Door hun val echter is de zaligheid tot de heidenen gekomen om hen tot jaloersheid te verwekken. Als dan hun val voor de wereld rijkdom betekent en hun verlies rijkdom voor de heidenen, hoeveel te meer hun volheid!” vs 11,12
Het betekent zelfs dat het tot geloof komen van velen uit de volken nog weer een klop op het hart van het ongelovige deel van Israël is. Het roept hen tot bekering. Tot het moment dat ook het volle deel van Israëlieten volgens Gods verkiezing tot geloof gekomen is.
Paulus maakt in vers 13,14 duidelijk dat hij als apostel van de heidenen hoopt dat die bekering van zoveel mensen uit de volken een positief effect op het ongelovige deel van Israël zal hebben.
Dan begint het gedeelte over de boom met edele en onedele takken. Belangrijk is hier dat we zien wat de boom is en wat de takken zijn. Het eerste opvallende is hier dat er over een boom gesproken wordt! Er is een volk van God op aarde geen twee!
Je ziet dat ook heel duidelijk op andere plaatsen in het Nieuwe Testament. Ik noem er twee:
Joh 10: “Ik heb nog andere schapen, die niet van deze schaapskooi zijn; ook die moet Ik binnenbrengen, en zij zullen Mijn stem horen en het zal worden één kudde en één Herder.”
Efeze 2: “Want Hij is onze vrede, Die beiden één gemaakt heeft. En door de tussenmuur, die scheiding maakte, af te breken, heeft Hij de vijandschap in Zijn vlees tenietgedaan, namelijk de wet van de geboden, die uit bepalingen bestond, opdat Hij die twee in Zichzelf tot één nieuwe mens zou scheppen en zo vrede zou maken, en opdat Hij die beiden in één lichaam met God zou verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft.”
Het is duidelijk dat vanwege ongeloof onder de Joden takken weggebroken zijn. Anderen die vanuit de volken in Christus zijn gaan geloven zijn op de boom geplant. Israëlieten zoals die uit Abraham zijn voortgekomen zijn de natuurlijke takken. Ongeloof zorgt er voor dat ze verdorren en afgebroken worden. Zij zijn niet het echte Israël. 9:6. De gelovigen uit de heidenen worden op de boom geplant. De HERE ent ze er in. Dat is Gods werk van genade en daarom is er geen reden om de Joden af te schrijven of je tegenover hen te verheffen.
Juist de oproep tot geloof en bekering tot Christus als de enige weg klinkt hier voor Jood en Griek. Het weer enten van de natuurlijk takken in vers 24 is wanneer een Jood weer tot Christus komt in geloof.
Zo komen we dan bij vers 25 en 26.
Even toelichting bij een paar woorden:
μυστήριον -geheimenis. Het gaat bij dit woord niet om iets geheimzinnigs. Niet om iets dat mysterieus is. Het gaat hier juist om iets dat verborgen was en door de Geest opengelegd wordt. Zie hierbij ook: Rom 16:25-27; 1 Kor 2:6,7; Ef 1 :9; Kol 1:26.27.
Er wordt gesproken over een gedeeltelijke verharding van Israël - ἀπὸ μέρους
Is dit gedeeltelijk nu: a. Voor een deel van de tijd
of b. een deel van het volk?
We zullen hier voor het laatste moeten kiezen voor a. Omdat ἀπὸ μέρους door Paulus nooit gebruikt wordt voor een deel van de tijd. Dat het om een deel van het volk gaat sluit ook goed aan bij vers 7. Hier zien we ook het verband tussen een deel van het volk (vers 25) en heel Israël (vs 26)
De grote vraag is nu wat er met πᾶς Ἰσραὴλ bedoeld wordt in vers 26. Dat hele Israël is dan ook hun volheid (τὸ πλήρωμα αὐτῶν vs 12)
Dan is er nog het exegetische punt wat καὶ οὕτως in vers 26 betekent:
- Zo
- Dan
Het lijkt me duidelijk dat we Israël in vers 26 moeten opvatten als Israëlieten. Dat is namelijk in het voorgaande ook steeds het geval. Er is ook veel voor te zeggen om καὶ οὕτως als dan op te vatten. De betekenis zo is ook mogelijk. Het is goed om het ons zo moeilijk mogelijk te maken bij het onderwerp dat we bespreken. Als we met ‘dan’ vertalen, betekent dit dan dat we nog een grote bekering van Israël moeten verwachten?
Nee. Dat er nog een massale bekering van Joden moet komen, lijkt me in strijd met het gegeven dat de Here Jezus zegt dat we klaar moeten staan voor Zijn terugkeer. Dat Hij komt als een dief in de nacht en de dag van Zijn terugkeer niet te bereken is.
Wat van dat woordje ‘dan’?
Wanneer is er de volheid van Israël? Wanneer wordt heel Israël zalig? Het Israël van 9:6. Wanneer de volheid van de heidenen is binnengegaan. Op het moment dat de laatste uitverkorene uit de volken tot geloof gekomen is, is ook het aantal Israëlieten dat tot geloof zal komen er. Dan is er ook de volheid van Israël. Dan is er ook het hele Israël. Samen met de heidenen die tot geloof gekomen zijn. Samen levende takken aan de ene boom. De boom van Gods volk.
Ook het volk Israël moet het evangelie verkondigd worden. Al gedragen ze zich als vijanden van het evangelie. In Gods verkiezend handelen in de geschiedenis zijn zij bijzonder en ook aan hen moet het reddende evangelie verkondigd worden net als aan hun voorvaderen.
Een conclusie: Paulus benadrukt heel sterk dat de gelovigen uit de Joden en de heidenen samen Zijn volk zijn. De Joodse gelovigen mogen zich niet tegenover de gelovigen uit de heidenen verheffen. Romeinen 2.
De gelovigen uit de heidenen mogen zich niet verheffen tegenover de Joden. Zij mogen niet denken dat Joden hebben afgedaan. Dat hun het evangelie niet meer hoeft te worden gebracht met liefde. Romeinen 11.
Nog een opmerking
Ik had nog verder uit willen werken wat je over de landbelofte vanuit het Nieuwe Testament kunt zeggen. Het blijft nu vanwege de tijd bij een korte opmerking.
Wanneer je de brief aan de Romeinen leest, wordt duidelijk dat de belofte aan Abraham gedaan uiteindelijk op de hele wereld gericht is. De weg die de HERE met Abraham en zijn nakomelingen gaat is in Gen 12 al gericht op het volk van God uit alle volken. Je zou kunnen spreken over een verbreding van Gods beloften. Eigenlijk vind ik dat het woord verbreding nog te weinig zegt. Het woord vervanging klopt niet. Verbreding heeft voor mij nog teveel de betekenis dat het in het begin er nog niet echt in zou hebben gezeten. Ik zou het zoeken in termen die in richting gaan van voltooiing. Omdat het om de vervulling gaat die er van Gods kant vanaf het begin al in lag.
Zo is het ook met de landbelofte als je let op Hebreeën 4. Het beloofde land is het land van God dat verwijst naar de heel aarde als de aarde van God. Het is goed om dan te letten op de lijn die de Geest in Hebreeën 4 trekt:
Genesis 2::2 – Onder Jozua Kanaan in – rusten in de hemel en op de nieuwe hemel en aarde. De landbelofte en het bezit van Kanaan staat in het perspectief van het leven in de eeuwige rust.
Rob Visser
Staphorst 11 april 2018
[1] Zie o.a. H. Verweij Ik ben die Ik ben Buijten & Schipperheijn Amsterdam 1968
[2] CG Kant Christenen voor Israël In: Kees Kant e.a. 12 Artikelen over Israël Boekencentrum 2018 p. 59
[3] Enkele voorbeelden in het Reformatorisch Dagblad van de laatste 6 weken:
[4] Enkele voorbeelden:
[5] Voorbeelden:
[6] N.T. Wright in: P.W.L Walker ed., Jerusalem Past and Present in the Purposes of God (Carlisle: Paternoster 1994) p 53-77
[7]Wright p.65
[8] Wright p. 67
[9] Wright p. 69
[10] Zoals:
[11] Zie Janse p. 402
[12] F.W. Marquart in W. Strolz red Judische Hoffnungskraft und christlicher Glaube Hamburg 1975 p.101
[13] Zo spreekt de onlangs overleden voortrekker op het terrein van de nieuwe ‘Israël-theologie’, Friedrich-Wilhlem Marquardt, in de eschatologische partijnen van zijn dogmatiek over de landebelofte. Zie: F.-W. Marquardt, Was dürfen wir hoffen, wenn wir hoffen dürften?, Eine Eschatologie, Band 2, Gütersloh 1994, p. 187vv. Zie de ‘leeswijzer’ bij Marquardt’s Dogmatik van: Wessel H. ten Boom, Alleen GOD kan spreken, Een inleiding op het werk van Fridrich-Wilhelm Marquardt, Kampen 1997, p. 92vv.
[14] Wessel ten Boom, a.w., p.91
[15] De verborgen agenda van vele christenen die ‘voor Israël’ zijn: de landbelofte als voorwaarde voor de wederkomst.
[16] Romeinen 15:8. Naast bevestigen kent in dit verband het NT het werkwoord vervullen. Dit laatste werkwoord levert telkens het risico dat (heiden)christelijke oren er het als-afgedaan-beschouwen in horen. In dit verband citeer ik H. van Praag over de Dode-Zee Rollen: ‘Zo weten we b.v. dat de uitspraak: ‘Ik ben niet gekomen om de Thora en de profeten te verbreken, maar te vervullen,’ gelezen moet worden: ‘Ik ben niet gekomen om de Thora en de profeten te ontkennen maar om ze te bevestigen’ (Wijsheid uit Oost en West, Deventer 1974, p. 150).
[17] S. Gerssen, Het beloofde land, in: Grensverkeertussen Kerk en Israël, Een keuze uit het werk van Dr. S. Gerssen, ’s-Gravenhage 1986, p.178v.
[18] Op 9 april 1991 verdedigde ik op de Predikantenvergadering in Utrecht de volgende stelling: Elke theologische bezinning over "Israël: volk, land en staat" vindt plaats in de historische context van de stichting van de staat Israël als de ‘vreemdste analogie van Pasen in de wereldhistorie’ (Noordmans) en dient uit te gaan van het blijvend onderscheid tussen het joodse volk en de andere volkeren ook na de komst van Jezus Christus. Daarom mag in een nieuw rapport over de vraag of ‘ook de staat Israël voor christenen een bijzondere geloofsdimensie heef’ (Handreiking 1970) de christologie niet buiten de bezinning gelaten worden. Concreet zal dit betekenen een indringende confrontatie met de christologie zoals ontworpen door Naim Ateek in zijn Palestijnse bevrijdingstheologie. Ik meen nog steeds dat hier de theologische kernvraag ligt.
[19] Marquardt, a.w., p. 187vv.
[20] https://www.google.nl/search?q=marquardt+over+landbelofte&oq=marquardt+over+landbelofte&aqs=chrome..69i57.10852j0j8&sourceid=chrome&ie=UTF-8