HET OUDE TESTAMENT EEN EENHEID?

De eerste vijf boeken van de Bijbel: Grondslag of resultaat van de godsdienst van Israël?

 

In dit wartikel wil ik de aandacht vragen voor iets dat een belangrijke rol speelt in hoe er naar het Oude Testament wordt gekeken. Is dat een eenheid. daarbij wil ik nu vanuit de discussies die er gevoerd worden aandacht vragen voor de vraag of de boeken Genesis tot en met Deuteronomium zijn ontstaan vanuit hoe mensen over godsdienst zijn gaan denken in een bepaalde streek of dat deze Bijbelboeken gegeven zijn om daarop het leven en daarmee de godsdienst te bouwen. 

 

 Vanaf het midden van de 19e eeuw is er de kritiek op de eerste vijf boeken van de Bijbel, de Pentateuch, gekomen. Het is begonnen met de vraag of Mozes echt de schrijver van deze boeken is. Daar is het niet bij gebleven.

De gedachte dat verschillende theologische stromingen bij de totstandkoming van de Pentateuch betrokken waren, heeft al hoe meer invloed gekregen. Mozes kon zeker de schrijver van de Pentateuch niet zijn. Daarbij werd meerdere keren de vraag gesteld of Mozes als historisch persoon wel bestaan heeft.

Het was vooral Wellhausen en in zijn voetspoor Kuenen, die deze gedachten met kracht bevorderd hebben.[1] Hun invloed op de Oudtestamentische wetenschap was heel groot. Na hun publicaties gaat de discussie over het ontstaan van de Pentateuch steeds verder. Het is niet zo dat de theorie van Wellhausen altijd is gevolgd[2] maar hij heeft wel beslissende invloed gehad op de manier waarop de Pentateuch van toen af is benaderd. 

We zouden kunnen zeggen dat de grote meerderheid van de Oudtestamentici vanaf 1870-1970 met het schema hebben gewerkt[3] dat er vier bronnen in de Petateuch ontdekt kunnen worden. Dat zouden zijn; De Elohist, de Jahwist, de Deuteronomist en het Priestercodex.

Ferdinand Deist schrijft terecht: “Die vierbronnehipotese – soos dit sy finale beslag gekry het in die werk van Wellhausen – die vormhistoriese metode van Gunkel vir die analise van kleiner teksdele, die tradisie-historiese metode van Noth, tesame met die teologiese resultate van Von Rad se werk en die historiese resultate van Noth se werk het, met kleiner wysigings hier en daar, die Ou-Testamentiese navorsing sedert die Tweede Wêreldoorlog oorheers. Tot vandag bied dit steeds basiese verwysingspunte vir die navorsingswerk in die Ou-Testament.[4] 

Ik ga nu aan veel van de geschiedenis van de Pentateuchkritiek voorbij. Dat kan in verschillende boeken gevonden worden. Na 1970 zien we een verschuiving onder Oudtestamentici. Voor 1970 hebben velen de hele Pentateuch in hele kleine gedeelten uit elkaar getrokken. De tekst werd zo uit elkaar gerafeld dat steeds weer gezegd is dat bepaalde woorden uit bron J komen en anderen uit E en weer anderen uit D of E. Na 1970 zien we dat al meer wetenschappers gaan beseffen dat door deze opdeling de hele tekst uit elkaar kom  te vallen. Het gevolg is dat er al meer aandacht voor het geheel is zoals we het nu kennen. Toch gebeurt dat vaak zonder de Pentateuch te erkennen als de boeken waarop de godsdienst van Israël  steeds gegrond was. Wat zijn gedachten die in onze tijd daarover naar voren worden gebracht?[5] Ik wil de gedachten van 3 Oudtestamentici hierover nu noemen en verduidelijken. Deze drie zijn Rainer Albertz[6], Ferdinand Deist[7]   en Claus Westermann[8]

 

Albertz

 

Albertz verklaart het ontstaan van de Pentateuch uit de noodzaak voor Israël om eigen identiteit in de tijd van de ballingschap vast te leggen. De ballingen zouden daartoe verplicht zijn. Waarom?

De Perzische overheid biedt de ballingen een eenmalige kans om weer naar eigen land terug te keren. De Joden zouden deze mogelijkheid niet zonder voorwaarden gekregen hebben. De belangrijkste voorwaarde zou zijn dat de Joden hun wetten en godsdienst in een officieel document moesten opschrijven. Wanneer ze dit document opgesteld hebben en goedgekeurd  hebben, moet het aan de Perzische overheid voorgelegd worden. Wanneer de Perzen het goedgekeurd hebben zullen dat de wetten zijn die gelden voor het volk dat zal terugkeren. De Perzische overheid zal dit dan als de wetten van dat deel van het rijk erkennen en ondersteunen.

Het zou Ezra zijn geweest die met dit document naar Kanaän is teruggekeerd. Deze Pentateuch  zou onder de Joden al bekend zijn geweest omdat ze in de ballingschap over deze zaken gesproken hebben. Ze zouden het in die tijd al hebben opgesteld en nu kan dit verder in Kanaän in praktijk kunnen worden gebracht.

Voordat dit document ontstaan zou zijn, zouden de Joden eerst een discussie hebben gevoerd om tot deze Pentateuch te kunnen komen. We kunnen volgens Albertz twee versies van de Pentateuch onderscheiden voordat die zoals we die nu kennen is vastgesteld.

Albertz onderscheidt tussen de voor-priesterlijke compositie van de Pentateuch en een  priesterlijke. Een compromis tussen de priesterlijke weergave en de weergave die vooral vanuit de theologische gedachten van het gewone volk is ontstaan , zou voor de huidige vorm van de Pentateuch geleid hebben. De versie van het gewone volk zou vooral onder leiding van de raad van oudsten zijn ontstaan.

De situatie van het volk in de ballingschap zou de inhoud van de Pentateuch beslissend beïnvloed hebben. Een voorbeeld daarvan is de manier waarop Albertz het ontstaan van Numeri 13 en 14 verklaart.

Dat is het verhaal van de 12 verspieders waarvan er 10 na hun terugkeer zeggen dat het volk Kanaän niet moet intrekken. De bewoners van Kanaän zouden te sterk zijn.  Twee van de twaalf, Jozua en Kaleb, zeggen tegen het volk dat ze wel moeten gaan. De HERE heeft namelijk Zijn hulp beloofd. Hij is de Almachtige die Zijn beloften altijd waarmaakt.

De HERE straft het volk dat de 10 spionnen volgt. Ze moeten als straf 40 jaar in de woestijn rondreizen voordat het volk het beloofde land in mag gaan. Ieder die ouder dan 20 is, zal het land Kanaän  nooit bereiken. De HERE zondert Jozua en Kaleb uit.

Volgens Albertz gaat het verhaal hier niet om een historische gebeurtenis die in de tijd van Mozes heeft plaatsgevonden. Het verhaal zou een weergave zijn van een  discussie onder de ballingen in Babel. Het zou er op duiden dat maar een kleine minderheid van het volk van de mogelijkheid om naar Kanaän terug te keren gebruik zou willen maken. De meerderheid zou teveel problemen zien en zou er niet op vertrouwen dat Jahwe machtig genoeg is om hun daarin te helpen.[9]

 

Deist

 

De mening van Deist is op verschillende tradities die op een bepaald moment samengevoegd zijn gebouwd. Hij noemt dan vooral tradities die in het Noordelijke en Zuidelijke Rijk aanwezig waren. Deze afzonderlijke tradities zouden later in de Pentateuch samengevoegd zijn.  Zo zou de Pentateuch ontstaan zijn.

Deist spreekt over een noordelijke en zuidelijke traditie omdat hij niet aanvaardt dat Israël een volk is. Die allemaal van Abraham, Izak en Jakob afstammen. Hij aanvaardt ook niet dat dat het hele volk Israël uit Egypte getrokken is. Het zou net een klein deel van de bevolking zijn die eens uit Egypte naar Kanaän gekomen is.[10] 

Kenmerk van de noordelijke traditie is dan: de Elohistische profetische theocratietheologie.

Kenmerk van de zuidelijke traditie is dan; de Jahwistische priesterlijke ondersteunende dynastietheologie.[11]

 

Westermann

 

Het boek van Claus Westermann: Theologie des Alten Testaments in Grundzugen is in de afgelopen decennia bij meerdere theologische opleidingen als handboek gebruikt. Ook hij aanvaardt de Pentateuch niet als de grondslag voor de godsdienst van Israël We zien dat o.a. wanneer hij de geschiedenis van het offeren in Israël in drie periodes onderscheidt.[12]

De eerste periode is dan de tijd waarin het nog zo was dat het offer in het leven van de familie, van een groep opgenomen is en een concreet doel diende.  Het doel was of dankbaarheid voor de oogst of genezing of was een gebed in verband met deze zaken. De gebeurtenissen in de familie zouden steeds weer door offers begeleid zijn. Zo vinden we het in de verhalen van de aartsvaders, in het boek Job en in de verhalen van Ugarit.

In de tweede periode is het zo dat het offer een rol in de vastgestelde godsdienst begint in te nemen. Het offer moet nu op heilige plaatsen en tijden gebracht worden. Deze periode zou begonnen zijn toen Israël in Kanaän woonde tot en met de verwoesting van van de tempel in Jeruzalem rond de ballingschap. Dit zou de tijd zijn geweest waarin de meeste offerwetten zijn ontstaan en waarin ook de profetische kritiek op de offers ontstaan is. Deze periode zou gekenmerkt worden doordat toen de verschillende offers hun eigen karakter behouden hebben en er op meerdere plaatsen geofferd kon worden.

De derde periode wordt door het volgende gekenmerkt:

  1. Het is alleen de priester die nog een offer mag brengen en niet meer het hoofd van de familie. De offers worden alleen nog in de tempel gebracht.[13]   
  2. De verscheidenheid van de offers zou nu al meer op de achtergrond raken met als gevolg dat het verzoeningsoffer bepalend wordt in die tijd.  

De beschrijving van de wetten ten aanzien van de offers zoals wij die in de Pentateuch lezen, zouden vooral uit die laatste periode komen. De theologie van die derde periode zou hier overheersend zijn.

 

Wat is de grote overeenkomst bij alle verschil?

 

We hebben ons heel kort beziggehouden met een stukje uit de geschiedenis van de Pentateuchkritiek.   We hebben kort gezien hoe bepaalde theologen hierover denken. Dan zie je duidelijk verschillen. In de concrete beschrijving ook grote verschillen. Toch zie je een gelijkheid in uitgangspunt. Dat is dat de Pentateuch niet vanaf het op reis zijn naar Kanaän voor het volk Israël de grondslag voor hun leven is geweest. Het zou het sluitstuk zijn van een bepaalde theologische ontwikkeling die heeft plaatsgevonden en in de tijd van de ballingschap haar definitieve beslag heeft gekregen. De Pentateuch is niet Gods openbaring aan Zijn volk waardoor ze echt als volk volgens Gods openbaring kunnen leven. De Pentateuch zou het resultaat zijn van allerlei godsdienstige en theologische gedachten die in de loop van de eeuwen zich ontwikkeld hebben. In de tijd van de ballingschap zou dit tot een eenheid geworden zijn.

De werkelijkheid van het openbaringskarakter van de Pentateuch gaat dan, ondanks alle mooie woorden[14], zo verloren.  De betrouwbaarheid van de Pentateuch leidt schade door de huidige Pentateuch als een samenstelling en compromis tussen verschillende tradities en theologische stromingen te zien.

Dat betekent dat we ons ver van de Pentateuchkritiek moeten weghouden. We zullen de moed moeten hebben om  deze Pentateuchkritiek vanuit de wortel te beoordelen en tegen te staan. Dat betekent ook dat we altijd weer heel voorzichtig moeten zijn met de resultaten van theologen die vanuit dit soort gedachten theologiseren. Ik wil in het vervolg dat duidelijk maken aan een ingrijpend voorbeeld. Ook een voorbeeld waarop we vanuit de trouw aan Gods eigen Woord antwoord moeten geven. Juist als deze theologen ons op problemen wijzen die het volgens hen onmogelijk maken dat dat de HERE de Pentateuch voor de intocht in Kanaän al aan Israël heeft gegeven. Het is dan niet genoeg om alleen te zeggen dat hun uitgangspunt niet deugt. Het is dan echt nodig om onderzoek te doen en dan vanuit de betrouwbaarheid van het Woord antwoord te geven. Dan kan het zijn dat we eigen g3edachten en vertrouwde exegeses van bepaalde gedeelten uit de Bijbel moeten herzien. Het is altijd weer beslissend dat we de Schrift zelf laten spreken. Dat we ook eigen gedachten vanuit de Schrift steeds weer toetsen.

Het voorbeeld waar we nu naar gaan kijken, heeft een grote rol bij het ontstaan en de ontwikkeling van de Pentateuchkritiek gespeeld.[15] Het gaat dan om de tegenstelling die er volgens veel Oudtestamentici is tussen Exodus 20:24-26 en Deuteronomium 12.

 

Strijden Exodus 20:24-26 en Deuteronomium 12 met elkaar?

 

Het is net nadat de HERE de 10 geboden met Zijn eigen stem afgekondigd heeft dat het volk vraagt of de HERE verder met Mozes wil spreken. Het is hun te indrukwekkend. Ze willen graag dat de HERE verder met Mozes spreekt en dat Mozes dan Gods woorden aan hen overbrengt. Mozes klimt de berg dan verder op. Een van de eerste dingen die de HERE dan tegen hem zegt is: “U moet voor Mij een altaar van aarde maken en daarop uw brandoffers en uw dankoffers, uw kleinvee en uw runderen offeren. Op elke plaats waar Ik Mijn Naam zal laten gedenken, zal Ik naar u toe komen en u zegenen. . Maar als u voor Mij een stenen altaar maakt, mag u dit niet bouwen van gehouwen stenen, want als u ze met uw houweel bewerkt, ontheiligt u ze. En u mag niet langs trappen naar Mijn altaar klimmen, opdat uw naaktheid daarop niet zichtbaar wordt.” Exodus 20:24-26

Nadat de HERE in vers 23 nog een keer benadrukt heeft dat zij Hem niet door beelden, ook niet door beelden van zilver en goud mogen dienen, lezen we dat op meerdere plaatsen altaren voor de HERE mogen staan. Waar Hij o.a. door offers gediend kan worden. Wanneer we hier lezen over “elke plaats waar Ik Mijn Naam zal laten gedenken” moeten we bedenken dat de Hebreeuwse woorden:

בְּכָל־הַמָּקוֹם֙‏  werkelijk elke plaats betekenen. Het is onmogelijk om deze woorden zo uit te leggen dat het over het altaar in de voorhof of over enkele altaren in de voorhof langs het hoofdaltaar zou gaan.[16] 

Het lidwoord dat hier voor  מָּקוֹם֙ gebruikt wordt, wijst hier niet op 1 altaar, het kan hier ook niet met hele plek vertaald worden.[17] 

Kan het zijn dat dit gebod alleen voor de periode van voor de tabernakel gegolden heeft?  Dat is de mening die C. Houtman in zijn boek over de Pentateuch verdedigt. Hij schrijft: “Met het oog op bovenstaande kan men stellen, dat het O.T. zelf een sluitende voorstelling van zaken geeft; wij tekenen hierbij nog aan, dat gezien de volgorde, waarin de wetten van het O.T. genoemd worden, men ook niet kan spreken van een discrepantie tussen Ex. 20:24  en Deut 12. We moeten ons realiseren, dat de wetten in de Pentateuch niet in een willekeurige volgorde worden vermeld, maar in een historisch kader ter sprake komen. De altaarwet van Ex. 20 wordt gegeven voordat er sprake is van de bouw van de tabernakel. Wellicht is bedoeld, dat zij slechts in de tijd voor de bouw van de tabernakel heeft gefunctioneerd. Een vraag van een geheel andere orde is de vraag, of het beeld van het O.T. overeenkomt met de werkelijkheid van de geschiedenis van de godsdienst van Israël of dat het als een redactionele constructie beschouwd moet worden.”[18] 

We noteren met dankbaarheid wat Houtman over de volgorde van de wetten schrijft maar de oplossing die hij geeft, kan niet de echte oplossing zijn. Er zijn zeker 3 belangrijke bezwaren tegen deze voorstelling van zaken.

  1. Wanneer deze wet vlak voor de bouw van de tabernakel van kracht geworden is, betekent dit dat het maar 3 maanden van kracht is geweest. Dan is het moeilijk te verklaren waarom deze wet ook voor het nageslacht in de Bijbel opgeschreven moest worden.
  2. Dit is bij deze voorstelling van zaken onverklaarbaar waarom in Exodus 20 over  elke plaats gesproken wordt. Het volk was toen samen in de woestijn op een bepaalde plaats samen. Dit is voor de bouw van de tabernakel niet veranderd.
  3. Het derde bezwaar is dat er later in Israël buiten de tabernakel en later buiten de tempel om altaren voor de HERE gebouwd zijn. Zonder dat dit door de HERE op een of andere manier veroordeeld wordt.  Dit laatste wil ik nu in het vervolg van dit artikel laten zien.

 

Mocht Israël op meer dan een plaats offers brengen?

 

Wanneer we deze vraag aan gemeenteleden of aan predikanten stellen, is de kans groot dat het antwoord ontkennend is. Deuteronomium 12 is vaak zo uitgelegd dat toen Israël in het beloofde land kwam en er een officieel heiligdom was er door het volk niet meer op andere plaatsen geofferd mocht worden. Deuteronomium 12:8,9 is vaak zo verklaard dat Israël in de woestijn nog op meer plaatsen offers mocht brengen, maar dat dit niet meer toegestaan was toen Israël onder Jozua rust in Kanaän gevonden had. Ook is wel verdedigd dat dit niet meer mocht toen Salomo in Jeruzalem de tempel gebouwd had.

Wat lezen we in Deut 12:8,9?    Om dit goed te kunnen begrijpen moeten we bedenken dat Mozes dit zegt kort voordat Israël het land Kanaän  binnentrekt. Hij zegt dan ten aanzien van het heiligdom waar Israël offers moet brengen het volgende: “U mag niet doen zoals al wat wij hier heden doen: iedereen doet wat juist is in eigen oog.  Want u bent tot nu toe nog niet gekomen in de rust en in het erfelijk bezit dat de HEERE, uw God, u geven zal.”

Deze woorden  en de rest van Deuteronomium 12 kunnen niet betekenen dat Israël niet op meerdere plaatsen offers mocht brengen. We lezen juist in het vervolg van de geschiedenis over meerdere plaatsen waar de Israëlieten altaren oprichten en offers brengen.

Voorbeelden daarvan zijn:

    1. Gideon krijgt de opdracht om het altaar voor Baal in Ofra af te breken en een altaar voor de HERE te bouwen. Hij moet daarop ook een offer brengen.[19]
    2. We lezen ook van Samuël dat hij op verschillende plaatsen offers brengt terwijl de tabernakel in Silo staat.[20] Dit is dan zelfs de plaats die de HERE volgens Deuteronomium 12 uitgekozen heeft om daar Zijn Naam te laten wonen. Silo was de eerste officiële plaats die de HERE daarvoor aangewezen had. In Jeremia 7: 12 lezen we:  “Want ga toch naar Mijn plaats die in Silo was, daar waar Ik vroeger Mijn Naam heb laten wonen, en zie wat Ik daarmee gedaan heb vanwege de slechtheid van Mijn volk Israël.”
    3. Ook Saul en David bouwen later altaren voor de HERE zonder dat dit op een of andere manier afgekeurd wordt.

Verschillende gereformeerde exegeten[21] hebben het vermeende verschil tussen Exodus 20 en Deuteronomium 12 proberen op te lossen door te zeggen dat Israël geen altaren meer mocht bouwen nadat de tempel in Jeruzalem in gebruik genomen was.  Hiertegen moeten zeker twee bezwaren ingebracht worden:

 

  1. Het is niet zo dat de rust waarvan Deuteronomium 12 spreekt pas er is wanneer de tempel door salomo gebouwd functioneert. Deze rust was er al  toen Israël onder leiding van  Jozua een vaste plaats in Kanaän gekregen had. Dat bewijst ook Jeremia 7:12.
  2. Ook nadat de tempel in Jeruzalem in gebruik genomen is, lezen we over altaren voor de HERE buiten de tempel. Heel belangrijk is hierbij 1 Koningen 18. We lezen daar over de strijd tussen de HERE en Baal op de berg Karmel.[22] Het gaat hier juist om wie de enige echte God is. Wie is de enige God waarvan Israël alles heeft te verwachten en aan wie ze hun offers moeten brengen? Wie is het die ze als de enige God hebben te vereren?   

We lezen dan dat Elia daar een altaar voor de HERE bouwt. Je zou nog kunnen zeggen dat dit een uitzonderlijke situatie is. Maar dan lezen we wel onnauwkeurig. Wat gebeurt er namelijk wanneer Elia dit altaar bouwt? We lezen daarover is vers 30: “Toen zei Elia tegen heel het volk: Kom naar voren, bij mij. En heel het volk kwam naar voren, bij hem. Vervolgens herstelde hij het altaar van de HEERE, dat omvergehaald was.”

De HERE laat hier weer het altaar voor Zich herstellen terwijl in de tempel Zijn huis is waar Hij op een bijzondere manier woont.

Hieraan zie je dat het dus heel aannemelijk is dat de Israëlieten niet alleen in Jeruzalem offers mochten brengen. Wanneer dit in die tijd zo was, was het volk Israël toen een volk met heel weinig godsdienst. De volwassenen waren verplicht om drie keer per jaar voor de grote feesten naar de tabernakel of later de tempel te gaan.[23] Dat zou betekenen dat de verering van de HERE voor een gedeelte van het volk maar drie keer per jaar deel van hun leven zou zijn. Een belangrijk deel van het volk zou zelfs met veel minder genoegen moeten nemen. Vrouwen en kinderen zouden dan heel weinig bij de dienst aan de HERE betrokken zijn. Centralisering van  het heiligdom zou dan betekent hebben dat de HERE de regelmatige verering van Hem door Zijn volk voor een belangrijk deel uit het volksbestaan wegenomen zou hebben.  Dat is zeker niet wat we vanuit het Oude Testament lezen. We zullen er eerder aan moeten denken dat de bouw van de synagogen na de ballingschap en het samenkomen daar de vervangen was van de wekelijkse samenkomsten rond een altaar. Dat lijkt de praktijk te zijn geweest vo or de ballingschap. [24]

 

Conclusies

 

  1. De Pentateuchkritiek is gebouwd op het fundamant dat de Pentateuch geen gedeelte van Gods openbaring aan Zijn volk is maar het resultaat van theologische discussie onder Israël die in 621 bij de reformatie onder Josia of in de ballingschap zijn huidige vorm gekregen heeft.
  2. Dit strijdt met de manier waarop de HERE de Pentateuch in de Bijbel presenteert.[25] Wij eerbiedigen uit eerbied voor de HERE het historische karakter van de Schrift. De Schrift presenteert wat we in de Pentateuch lezen als dingen die gezegd en gebeurd zijn voor de intocht in Kanaän.
  3. Het strijdt ook met het feit dat de profeten zich in hun prediking juist op de Pentateuch beroepen. De profeten   die voor de ballingschap profeteren beroepen zich op Gods wet en op gebeurtenissen die de HERE in de Pentateuch heeft laten opschrijven. Enkele van de vele voorbeelden zijn:
  1. Jesaja 1:11-14
  2. Jeremia 3:1
  3. Micha 6:6-8
  4. Hosea 5:10,11
  5. Amos 5:21,22
  1. Het is ook in strijdt met de duidelijke verwijzingen naar de Pentateuch die we in de Psalmen vinden.[26]  Ook in de psalmen waarvan zeker is dat ze voor de ballingschap geschreven zijn.  Ook deze bevatten gegevens die er op wijzen dat de Pentateuch toen al bestond. Psalmen waarin we duidelijke verwijzingen naar de Petateuch vinden zijn:  8,11,33,72,78,90,105
  2. Een van de pijlers waarop de Pentateuchkritiek gebouwd is dat de centralisatie van de godsdienst van Israël een later verschijnsel of een weergave van de Zuidelijke theologische stroming is. De gedachte zou zo in het boek Deuteronomium terecht gekomen zijn. We hebben vanuit de Schrift laten zien dat het niet zo is.
  3. Veel christenen zullen hun gedachte dat Israël alleen in de tempel offers mocht brengen bij moeten stellen. Ook in de prediking, op de catechisatie en in de scholen en de gezinnen moet dat aandacht krijgen. We moeten Schriftcritici niet onnodig wapens in handen geven waarmee ze hun theorieën voor mensen aannemelijk kunnen maken.

 

[1] Gezaghebbende publicaties van Wellhausen en Kuenen op dit punt zijn:

  1. Wellhausen Geschichte IsraelsI, 1878
  2. Kuenen De boeken des Ouden Verbonds, 1886

[2] Goede overzichten ten aanzien van de Pentateuchkritiek zijn:

  1. Holwerda Bijzondere Canoniek, 1972
  2. Houtman Inleiding tot de Pentateuch 1980
  3. Deist Mozaiek van Moses 1988

M.J. Paul Het archemedisch van de Pentateuchkritiek 1988

[3] Het is belangrijk om te zien dat in deze tijd zowel in Nederland en Zuid-Afrika er steeds weer gemotiveerd verzet geweest is tegen deze methode. Ik denk hierbij o.a. aan:

  1. CH Aalders in de driedelen van zijn verklaring van Genesis (Korte Verklaring)

Zie hiervoor in Zuid-Afrika:

  1. Deist Mozaiek van Moses 1988
  2. Deist Ervaring rede en metode in Schriftuitleg, 1994

J.H. le Roux A story of two ways, 1993

Een korte beschrijving van de Pentateuchkritiek en de meer canonische benadering na 1970 vinden we in:

A.S. van der Woude De wordingsgeschiedenis van het Oude Testament In: A.S. van der Woude (red)  Inleiding tot de studie van het Oude Testament 1986 p. 11-28

Eep Talstra Oude en nieuwe lezers 2002  p.97-111

Hendrik. Koorevaar, Mart-Jan Paul  Theologie van het Oude Testament 2013 p. 25-37

[4] F. Deist in: Vertellers van die Ou Testament, 1987 p. 26

[5] Dat het nog altijd zo is dat bij de gezaghebbende exegeten en ook bij anderen er vanuit gegaan wordt dat de Pentateuch zoals we die nu kennen een ontwikkeling is die in de tijd van de ballingschap afgerond is, lezen we o.a. bij Klopper en de Moor: “We sluiten ons aan bij de gangbare visie dat genesis 1-11, in het bijzonder Genesis 1-4, relatief late, monotheistische bewerkingen zijn van eerdere, meer mythologisch vormgegeven verhalen over de schepping van de mens en de oergeschiedenis van de hele kosmos. Dat een tekst laat opgeschreven is, betekent namelijk niet dat de inhoud van de tekst ook van late datum is. De schrijvers kunnen gebruik gemaakt hebben van ouder materiaal. …….

Hieronder (Deuteronomistisch Geschiedwerk R.V) verstaat men in de bijbelwetenschap ruwweg het grootste deel van de boeken Jozua, Richteren, 1 Samuël tot en met 2 Koningen. Deze boeken geven de geschiedenis van Israël weer in het licht van de theologie van het boek Deuteronomium: men dienst zich te houden aan de verering van de eneGod op een plaats en men moet de geboden van de Wet van Mozes (Tora) naleven. Doet men dit niet dan zal men de straf van God ervaren. Deze theologie is ontstaan na de val van Jeruzalem. Men wilde niet dat er ooit nog zoiets zou gebeuren en is zich toen gaan afvragen hoe dit voorkomen kon worden. De conclusie was dat het volk zich aan Gods regels moest houden.” p. 119

“In het bijbelwetenschappelijk onderzoek wordt aangenomen dat een van de hoofddelen van de Bijbel geschreven is door priesters. Dit wordt ook wel aangeduid als Priestercodex. Dit is een samenhangende tekstlaag binnen de vijf boeken van Mozes die vooral te maken heeft met religieuze wetten,  decultus en zaken betreffende de priesters.” Marjo Korpel, Johannes de Moor  Adam, Eva en de duivel  2016   

[6] Rainier Albertz  Religiongeschichte Israels in Alttestamentliche Zeit 2, 1997

[7] Ferdinand Deist: Vertellers van die Ou Testament 1987. Een eerdere beschrijving van zijn mening vinden we in: F.E. Deist, I.J. du Plessis God en Sy Ryk, 1985, p. 3-90

[8] Claus Westermann Theologie des Alten Testaments in Grundzugen, 1985

[9] Albertz p. 512

[10] F. Deist, God en Sy Ryk, 1985 p. 7-28

[11] Deist vat dit in Vertellers van die Ou Testament op pagina 31 zo samen: “Teologiese refleksie sou egter in die twee ryke op twee verskillende bane beland. In die suide was die mag van die troon gesetel en sou alles dien om daardie aanspraak op gesag te regverdig. Die koningskap iis daar beleef as ’n geskenk van God (vgl Gen 17:6). Daarenteen is die koningskap in die noorde net binne die denkraamwerk van ’n teokrasie geduld, waarin goddelike boodskappers (profete) ’n wesenlike rol speel. Dit is waarskynlik ook waarom daar in die noordelike gebied ’n konstante stroom van profete opgetree het, wat meestal krities teenoor die koning gestaan het (vgl  1 Kn 12:29-33;13;1,11; 14:5; 16:1-4; 17:1; 18:13;22;9-14; 2 Kn 2:13-15; ens) Veronderstel ’n mens verder dat Hosea se prediking iets van die teologiese refleksie van die noordelike gebied weerspieël, lei sy denke ’n mens daartoe om te vermoed dat die Elohistiese en vroeë Deuteronomistiese teologiese refleksie  (en Moontlik redaksies van vroeëre verhalen0 uit die noordelike gebied kom. Teen hierdie agtergrond sou ’n mens die suidelike  (Jahwistiese) teologie as ’n priesterlike ondersteunende dinastieteologie nkon tipeer en die noordelike (Elohistiese) teologie as ’n profetiese teokrasieteologie. Dit is waarskynlik ook hierdie teologiese trekke in sekere dele van die Heksateugverhaal wat teenswoordig daartoe aanleiding gee dat daar van ’n voor – of vroeë Elohistiese en ’n vroeë jahwistiese redaksie van ouer materiaal in die Heksateug gepraat word. ’n Mens sou dus kon praat van ’n priesterlike-dinastieke of ’n prefetiese teokratiese stratum of tradisie in die Heksateug, wat deur analistiese studie blootgelê sou kon word – soos wat inderdaad gebeur. Dat die verhaal in ‘bronne’opgedeel kan word, is onwaarskynlik. Ons sal eerder moet dink aan tradisielae in die materiaal of hoogstens aan redaksie.”    

[12] Westermann  p. 178,179

[13] Westermann schrijft over de concentratie van de godsdienst en daarmee over de offerdienst op een plaats. P. 161.

[14] Mooie woorden lezen we o.a. by Ferdinand Deist wanneer hij  het laatste hoofdstuk van ‘Mosaiek van Moses’  skrijft. Al deze mooie woorden kunnen niet verbergen dat de Pentateuch zoals we die nu hebben voor hem niet de openbaring van God is waarop het volksbestaan van Israël in de woestijn en in Kanaan vanaf het begin gegrond was. Als voorbeeld van mooie woorden haal ik nu het laatste deel van de laatste bladzijde van ‘Mosaiek van Moses’ aan (p 164): “Vir elkeen van die deeldissiplines, soos hulle oor die afgelope 400 jaar van Pentateug-navorsing ontstaan het, vanaf die taalkunde oorm die tekskritiek, die literêre kritiek, die vorm -, oorleweings-, tradisie- tot by die redaksiegeskiedenis, is daar dus plek in die Ou-Testamentiese vakgebied. Nie een hoef a priori as sogenaamde “hoër”kritiek uitgesluit te word nie. Terwyl die eksegete ons laat hoor wat die getuienis   van die Skrif is, laat die historiese dissiplines ons iets van die avontuur van die wording  van die Woord en die voortgang van di9e Goddelike Openbaring beleef, sodat ons met hernude verbasing sal kyk na Hom wat in die volheid van die tyd gekom het, nadat God in die ou tyd op baie maniere deur die profete gespreek het. Eers dan sal ons  met groter sekerheid oor die hoe van die inspirasie kan praat en opnuut besef dat elke Woord dat deur God ingegee is, nuttig is tot lering en weerlegging, tot teregwysing en onderwysing in die geregtigheid. En dan sal ook die doel van die Skrifgetuienis vir ons duidelik wees: sodat die mens van God volkome kan wees, vir elke goeie werk volkome toegerus. Want dit is die eindperspektief wat Christus op die Godsopenbaring kom gee het: dat God uiteindelik alles in almal sal wees. Daartoe wil die Woord ons voorberei.” 

[15] Dat we hier met een heel belangrijke zaak in verband met de Pentateuch te maken hebben, bewijst wat Wellhausen in 1878 schrijft: “Mein Unterscheid von Graf besteht zunacht daarin, dass ich immer auf die Zentralisering des Kultes zuruckgehe und daraus die einzelnen Differenzen ableite. Meine ganze position is im ersten Kappittel enthalten.”  Geschichte Israels p. 366

[16] Wanneer het hier om altaren zou gaan die in de voorhof staan is het vreemd dat het koperen altaar hier niet genoemd wordt en dat het koperen altaar niet  aan de voorwaarden hoeft te voldoen waaraan de hulpaltaren wel voldoen moeten.

[17] Grammaticaal gezien zijn twee vertalingen mogelijk. Namelijk: de hele plek of elke plek. Het lidwoord voor  מָּקוֹם֙  verlicht ons niet om met: ‘de hele plek te vertalen. Andere plaatsen waar het lidwoord en כָל  gebruikt worden en dan niet het geheel maar elke aanduiden zijn o.a: Gen 20:13; Exodus 1:22. 

[18] C. Houtman Inleiding in de Pentateuch p. 174,175

Ook anderen komen met deze voorstelling van zaken. O.a. Rushdoony, The Institutes of Biblical Law, 1973. Hij schrijft op pagina 73,74 het volgende: “Provision is made in the law fora n altar. The first word concerning the altar appears in Exodus 20:22-26, an altar of natural materials for the pre-tabernacle period, for the interim until its construction.”

[19] Zie Richteren 6:25-32

[20] Zie o.a.: 1 Sam 9:12-14; 10:8; 12:15; 16:5

[21] J. Ridderbos, 1963 Het boek Deuteronomium p. 167: “Wel bezat Israël nu reeds de tabernakel als centraal heiligdom, maar deze was niet aan een vaste plaats gebonden en kon Israël daarom ook niet aan een door de HERE uitgekozen plaats van eredienst binden: ook laat zich denken, dat in de voorlopige toestand, waarin Israël zich bevond, de inrichting van de tabernakel en zijn dienst niet zodanig was, dat hy in alle behoeften kon voorzien. In Mozes’ houding tegenover de toenmalige praktijk ligt tevens een aanwijzing voor het verontschuldigbare  van de  “hoogte”-dienst in Kanaän en de periode voor het in vers 10 aangegeven tijdstip, dus voor de tempelbouw (en na het verval van het heiligdom te Silo. Vgl. 1 Kon: 3:2

We vinden bij G.Ch. Aalders een beschrijving en mening die hiermee in hoofdlijnen overeenstemt. Zie hiervoor vooral: A short introduction tot de Penteteuch p. 72-81.

[22] Hier zien we ook het grote belang van het kennen van o.a. de Kanaanitische godsdienst. Van de wereld waarin het volk echt leefde en hoe ze leefden. Wanneer je weet wie Baal was, spreekt de geschiedenis op de Karmel met nog meer kracht. Baal was volgens de Kanaanitische godsdienst de god van het leven. De god die o.a. dit was;

  1. De god van de donder en de bliksem
  2. De god van de bergen
  3. De god die voor de regen zorgde

Het is de HERE die juist vuur van de hemel laat komen en Baal kan er niet voor zorgen. De HERE verslaat Baal juist op ’n berg. Dus op zijn eigen terrein. De HERE laat hier zien dat Hij voor de regen zorgt en niet Baal.  

[23] Exodus 23:17

[24] Misbruik van de altaren  en de plekken waar dit gebeurden in het verleden kan wel eens  geleid hebben tot de vervanging door synagogale erediensten. Dat er op verschillende manieren van de hoogten gebruik gemaakt wordt lezen we bijvoorbeeld in 2 Koningen 33. Let daarbij op het verschil tussen vers 3 en 17!  Verder onderzoek op dit punt zou een goede zaak zijn.

[25] Dit ook tegenover F.N. Lion Cachet die meent dat bepaalde gedeelten in de Pentateuch waarvan we lezen dat ze door of voor Mozes geschreven of gesproken zijn een latere bewerking of uitbreiding zijn. Hij heeft dat in twee artikelen die in Die Skriflig verschenen zijn, geschreven. Het gaat daarbij om de volgende artikelen:

Die begronding van geregtigheid. ’n Perspektief op die wettebundels van die Pentateuch, 1994 in die Skriflig Jaargang 28, p 247-260 en: Die diens aan die agtergeblewenes. ’n Perspektief op die wette van ou Israel, 1997 In die Skriflig Haargang 31, p. 215-228

De mening van F.C. Fensham vertoont veel overeenstemming met die van Lion Cachet. Hij schrijft in: Geskiedenis van die  ou Israel  op p. 69 ten aanzien van wat er bij de Sinai gebeurd is: “Hoewel ddie latere skrywersd van hierdie stuk geskiedenis ’n preek gemaak het vir latere geslagte, het hullen ie die basiese gebeurtenisse geweld aangedoen nie. Hulle dui vir ons aan dat die Here iewers in die woestyn by Sinai sy volk ontmoet het en daar hulle godsdiens vir hulle vasgestel het, ’n godsdiens wat gereguleer is deur wette wat onderhou moes word. Dit is  ’n godsdiens wat gebou is op ’n hele aantal kultiese handelinge. Terselfdertyd moet ons ook rekening hou met die aanwas van hierdie soort stof. Wette mag later nie meer doenlik blyk te wees nie (vgl.  Ex. 21;29 met vers 30) ook sekere kultiese handelinge mag in later tye veranderings ondergaan het. Soms word die argaiese wette en handelinge nog weergegee, maar soms word die nuwe aanpassings vir ons gebied. Dit bly dus ’n ingewikkelde proses om die oue en nuwe te skei. Ten spyte hiervan moet ons aanvaar dat die basiese strukture van Sanai vir ons behoue gebly het.”   

[26] Een uitgebreide studie hierover vinden we in: W.H. Gispen, Indirecte gegevens voor het bestaan van de Pentateuch in de Psalmen? 1928