GEVEN EN ONTVANGEN VAN ORGANEN

 

De afgelopen tijd (2019) zijn er door zr E.P. van Dijk in Weerklank twee artikelen over orgaantransplantatie geschreven. Artikelen die ons laten zien wat de omstandigheden zijn als vanaf 1 juli 2020  ieder als donor geregistreerd staat behalve als we daar bezwaar tegen maken. We krijgen er dus allemaal mee te maken. Hoe moeten we daar als gelovigen tegenover staan? Een paar belangrijke vragen die hiermee te maken hebben wil ik in dit artikel behandelen.

 

Mag het lichaam gebruikt worden voor anderen?

We lezen in de Bijbel niets over orgaantransplantatie. Dat was in die tijd iets wat niet bestond. Toch krijgen we er mee te maken en is het nodig om daarover een standpunt in te nemen. Met de nieuwe wetgeving ontkomen we daar niet aan. Als we niets doen, spreken we in feite uit dat alles van ons lichaam bij onze dood gebruikt mag worden. Zolang het wettelijk geregeld is. Dan maken we ons er te makkelijk hiervan af.

De eerste vraag die beantwoord moet worden, is of ons lichaam wel aangetast mag worden om anderen te helpen. Is ons lichaam daar, als door God gemaakt, niet te heilig voor?

Hier zullen we moeten bedenken dat we leven in de tijd na de zondeval. Een tijd waarin ons lichaam veroudert, waarin ons lichaam aftakelt, waarin we ziek worden en met handicaps moeten leven. Dat zorgt ervoor dat er gezocht wordt naar hulpmiddelen en naar geneesmiddelen. We zien na allerlei onderzoek dat ook ‘het  vervangen’ van delen van ons lichaam aan de orde kan komen. Dat begint in het begin van de 20e eeuw op gang te komen. Het is dan de arts Karl Landsteiner die ontdekt dat er verschillende bloedgroepen zijn. Dit zorgt ervoor dat bloedtransfusie mogelijk wordt. Er kan bloed bij de een afgenomen worden en aan iemand gegeven worden die dezelfde bloedgroep heeft. Daarna volgen er al meer mogelijkheden. In 1964 vindt de eerste niertransplantatie plaats en in 1977 de eerste harttransplantatie. In onze tijd is er al veel meer mogelijk. Ook nu worden er nog steeds onderzoeken gedaan die ervoor zorgen dat er al meer mogelijk is  .

Wanneer het om bloedtransfusie gaat is dat bijna algemeen aanvaard. Het zijn eigenlijk alleen de Jehova’s getuigen als groep die daar een bezwaar tegen hebben. Volgens hen plant je de ziel van iemand over naar een ander als bloed overgebracht wordt. Daarbij wordt ten onrechte een beroep gedaan op Lev. 17:10-12.  Overigens valt ‘bloedtransfusie’ niet onder de Wet op de orgaandonatie.

Ook als het om de nieren gaat, staan we daar over het algemeen positief tegenover. Daarbij gebeurt het vaak dat iemand die leeft een van zijn of haar nieren voor een ander afstaat. Toen duidelijk werd dat het ook mogelijk was om mensen met een heel slecht hart het hart van iemand die net gestorven was te geven, kwam er meer discussie. Is het niet zo dat het hart het centrum van ons leven is en dat we daarin nu juist onze persoonlijkheid vinden? De Heilige Geest spreekt toch over ons hart als centrum van ons bestaan? Als het centrum van onze gevoelens en gedachten.

We moeten goed bedenken als we dat lezen het niet om ons hart gaat als de pomp die ervoor zorgt dat het bloed rondgaat en er voldoende zuurstof in ons bloed zit. Bij ons hart als het centrum van onze gevoelens en gedachten gaat het om onze persoonlijkheid. Die gevoelens, de gedachten en ons geheugen blijven er bijna altijd zolang ons hart klopt. Wanneer ons hart ophoudt te kloppen zijn het de hersenen die afsterven waarin de eerdergenoemde dingen die onze persoonlijkheid vormen hun plaats hebben. Wat wij in ons lichaam ons hart noemen, zorgt ervoor dat we kunnen blijven leven.  De onderdelen van ons lichaam die we tot nu toe genoemd hebben, zijn onderdelen die ervoor zorgen dat we lichamelijk kunnen functioneren. Mogen die vervangen worden?

 

Vervangen?

Wanneer we het over vervangen hebben, gaat het er niet alleen om dat je ontvangt, maar ook dat je ervoor openstaat om te geven. Het zou vreemd zijn als we wel van een ander willen krijgen maar niet bereid zijn om te geven.

Het is belangrijk om te bedenken dat we leven in een tijd waarin ziekte als gevolg van de zonde bestreden mag worden. We lezen in de Bijbel al over medicijnen die in de natuur werden gevonden. Die in ieder geval voor een tijd konden zorgen voor pijnbestrijding, zoals de kapperbes. (Prediker 12:5) We lezen ook dat Lucas een dokter in die tijd was. Proberen mensen te helpen in hun pijn en ziekte is iets dat we in de Bijbel tegenkomen als iets dat goed is. Het was een van de dingen die Here Jezus deed: zieken genezen. We horen de Here Jezus zeggen van de gelovigen op de dag van het oordeel: “Want Ik had honger en u hebt Mij te eten gegeven; Ik had dorst en u hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling en u hebt Mij gastvrij onthaald. Ik was naakt en u hebt Mij gekleed; Ik ben  ziek geweest en u hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis en u bent bij Mij gekomen.”, Matt 25:35,36. De zorg voor de zieken hoort bij een echt christelijk leven.

Maar betekent dat ook dat je aan een lichaam mag komen? Laten we dan ook weer bedenken dat het in het leven voor en met Christus gaat om het liefhebben van God en de naaste. Zelfs zo dat je in het uiterste geval je lichaam, je leven, voor een ander opoffert. De Here Jezus liet zich verminken, liet zich tot in de dood offeren voor zondaren die tot Hem vluchten. De Schrift spreekt ook over gelovigen die zich vanwege het vasthouden aan een leven met de HERE zich laten martelen en zelfs doden. Bij het martelen werden mensen vaak flink verminkt. We lezen daarvan o.a. aan het einde van Hebreeën 11: “En weer anderen hebben spot en geselslagen verdragen, ja zelfs boeien en gevangenis. Zij zijn gestenigd, in stukken gezaagd, in verzoeking gebracht, met het zwaard ter dood gebracht. Zij hebben rondgelopen in schapenvachten en geitenvellen. Zij leden gebrek, werden verdrukt en mishandeld. De wereld was hen niet waard. Zij dwaalden rond in afgelegen plaatsen en verbleven op bergen, in grotten en in holen in de aarde. En deze allen hebben, hoewel zij door het geloof een goed getuigenis van God gekregen hebben, de vervulling van de belofte niet verkregen, daar God met het oog op ons iets beters voorzien had, opdat zij zonder ons niet tot de volmaaktheid zouden komen.” , Hebreeën 11:  36-40.

Leven als kind van God betekent leven in liefde. Daarom tot de wederkomst ook in opoffering voor God en onze naaste. Dat betekent ook dat we er voor de naaste zijn in zijn of haar moeite en nood. Dat we bereid zijn wanneer het nodig is tijdens jouw leven een orgaan af te staan omdat de ander zonder dit niet of heel moeilijk kan leven. Dit kan ook betekenen dat we na ons sterven bepaalde organen aan anderen willen geven om het leven van een ander voor een tijd te redden of minder moeilijk en pijnlijk te maken. Daarbij moet wel gezegd worden dat het dan op een verantwoorde manier duidelijk moet zijn dat iemand van wie organen worden weggenomen echt dood is. We moeten wel het moment van onze dood in Gods handen blijven leggen. Daarbij zijn er nog moeilijke vragen rond het moment van hersendood en of dit betekent dat je echt dood bent. Kijk daarvoor nog eens naar de artikelen van zr  Van Dijk. Wij hebben niet te beschikken over ons leven maar mogen wel van ons lichaam delen geven die anderen nodig hebben en wij niet meer. Ook zo mag de barmhartigheid van Christus van ons afstralen.

Het is goed om hierbij te bedenken dat we al onze organen bij de opstanding uit de dood niet nodig hebben. De HERE is niet afhankelijk van de organen die we bij ons sterven nog hebben om ons met een verheerlijkt lichaam te laten opstaan. Ieder mens die in Christus gestorven is, zal bij de wederkomst met een verheerlijkt lichaam opstaan. Zelfs wie lichamelijk en/of verstandelijk gehandicapt geboren zijn. Christus herstelt voor Gods kinderen onze lichamen zo goed en mooi zoals we die niet eerder op aarde gehad hebben. Toch is er wel een beperking als het om orgaantransplantatie gaat. We kunnen onze namen niet zo in het register laten staan zodat bij onze dood alles van ons gebruikt zou kunnen worden voor anderen.

 

Wat zijn de beperkingen?

De beperkingen hebben te maken met wie we zijn. Met onze persoonlijkheid. Je zou ook kunnen zeggen onze ziel. Er zijn delen van ons lichaam die zorgen voor onze persoonlijkheid. Als die vervangen worden door die van een ander, worden wij een ander mens. Je kunt hier denken aan je hersenen. Wanneer het mogelijk wordt om delen van de hersenen of de hele hersenen over te brengen, ben je iemand anders geworden in je eigen lichaam. Dan gaan we veel te ver.

Hetzelfde geldt van de delen van het lichaam die met de voorplanting te maken hebben. Als het mogelijk zou zijn dat de eierstokken van een vrouw werden overplant in het lichaam van iemand die kinderloos is. In dat geval krijg je niet zelf een kind wanneer je in verwachting raakt, maar is dat een kind van de vader en de al gestorven vrouw van wie die eierstokken waren. We zullen dat moet afwijzen zoals we dat ook doen wanneer er sprake van is dat zaad van een vreemde man wordt ingebracht omdat het zaad van de eigen man onvruchtbaar is. Hier geldt dat de HERE de voortplanting aan het huwelijk tussen een man en vrouw verbonden heeft. De ene man en vrouw die elkaar levenslang liefde en trouw beloofd hebben.  Overigens valt het donoren van geslachtscellen niet onder de Wet op de orgaandonatie.

Het is nodig om actie te ondernemen. Het zal goed zijn om je zo te laten registreren in het donorregister dat duidelijk is dat er van jou geen organen genomen mogen worden die een stempel op de persoonlijkheid van de ander of zijn of haar nageslacht zetten. Gaat het om delen die een ander als persoon, zoals God hem of haar gegeven heeft, kunnen laten leven en functioneren op aarde dan is dat iets waarmee we de barmhartigheid van God in de wereld kunnen laten zien.