ROOFDIEREN EN ALLERLEI LEED IN GODS GOEDE SCHEPPING?

 

We lezen in het RD van 17 november dat professor Slootweg zegt dat het beeld niet klopt dat voor de zondeval mens en dier in vrede met elkaar leefden. Er zou vanaf het begin van Gods schepping lijden zijn geweest. Er zouden voor de zondeval al roofdieren zijn geweest.  Hij steunt daarbij ook op wat dr  G. van den Brink in zijn boek  “En bracht voort” geschreven heeft.  Dit boek is in 2017 verschenen. In de tijd daarna heb ik het boek “Gelukkig geen mythe” geschreven. In dat boek geef ik een uitleg van Genesis 1-11 en zijn er hoofdstukken die over schepping en evolutie gaan. Waarbij uitgebreid ingegaan wordt op wat van den Brink schrijft. Het boek is nog te bestellen via tesselaren@gmail.com prijs 14,00. Ook te bestellen via https://www.evangeliebelijden.nl/product/140006/gelukkig-geen-mythe

Hieronder vind je het hoofdstuk over leed, dood en roofdieren voor de zondeval

De grote vraag is of de mening van dr Slootweg en anderen in overeenstemming is met wat we in Gods Woord lezen.

 

HOOFDSTUK 15

LIJDEN EN DOOD VANAF HET BEGIN? 

 

Wanneer we schepping en evolutie met elkaar willen verenigen dan is één van de problemen dat er bij evolutie vanaf het begin lijden en dood is. Zelfs een lijden o.a. doordat het minst aangepaste steeds weer het veld moet ruimen. Zo geldt bij de evolutie vanaf het begin het recht van de sterkste. Is het mogelijk dit in overeenstemming te brengen en dus te combineren met wat de HERE in Zijn Woord over de schepping zegt? Om antwoord op deze vraag te vinden ga ik eerst iets schrijven over de grootheid van God en over hoe er in de Schrift over de dood en het lijden geschreven wordt. Daarbij is ook van belang of de Heilige Geest ons in de Bijbel alleen vertelt dat de HERE het hele heelal geschapen heeft of dat Hij ons ook vertelt hoe. Op het ‘dat en hoe’ ga ik in het volgende hoofdstuk verder in. Hierna kom ik terug op het boek van Van den Brink en geef aandacht aan zijn oplossing, met de vraag of die oplossing stand kan houden als je de Schrift leest.  

 

 

De HERE schept!

De HERE opent Zijn Woord met een machtig woord. Met de heerlijke openbaring dat Hij God is en niemand meer. Dat Hij de Schepper van het hele heelal is. Niemand anders mag daarop op enige manier aanspraak maken. Wij mogen steeds weer diep verwonderde leerlingen van God zijn. Hoe groot en heerlijk laat Hij Zichzelf al in Genesis 1 zien.

Gods scheppingswerk zoals Hij daarvan in Genesis 1 vertelt is uniek. Dat komt o.a. uit in het werkwoord ברא (bara)ERE schept!ga ik in het volgende hoofdstuk verder in.oek van Van den Brink en geef aandacht aan zijn oplossing en of die sta dat in dit deel van Gods openbaring gebruikt wordt om het karakter van Gods scheppingswerk aan te duiden. Dit werkwoord komt 49 keer in het Oude Testament voor. Het opvallende van dit woord is dat een mens of een ander schepsel nooit de persoon is die schept zoals dat in het woord bara uitgedrukt wordt. De betekenis van dit woord is scheppen. Het is duidelijk dat het woord bara in het Oude Testament het meest typerende woord voor Gods scheppingswerk is. Andere woorden worden ook in afwisseling daarvan voor Gods werk van schepping gebruikt. Dat zijn dan meer algemene woorden die juist in het kader van Gods scheppingswerk hun inhoud vooral vanuit het woord bara krijgen. Als we naar Gen. 1,1-2,3 kijken is het opvallend dat de woorden ברא en עשה afwisselend gebruikt worden.ברא  6 keer enעשה  8 keer. Juist door die afwisseling krijgt het meer algemene woord עשה de betekenis van het meer specifieke ברא , dat er op wijst dat de HERE met zijn unieke scheppingswerk bezig is. De HERE is de enige die schept wat er nog niet was en heeft daarvoor het bestaande ook niet als grondstof nodig. Dat wordt door het woord ברא uitgedrukt. Wij vinden deze betekenis van scheppen ook in het Nieuwe Testament terug. O.a. in Rom. 4,17 en Hebr. 11,3.

-              Rom. 4,17: “Ik heb u tot een vader van vele volken gemaakt. Dit was hij tegenover Hem in Wie hij geloofd heeft, namelijk God, Die doden levend maakt, en de dingen die niet zijn, roept als of ze zijn”.

-              Hebr. 11,3: “Door het geloof zien wij in dat de wereld tot stand gebracht is door het Woord van God, en wel zo dat de dingen die men ziet, niet ontstaan zijn uit wat zichtbaar is”.

God is de Enige die schept. Dat laat zien dat alles buiten God schepsel is. De schepping is zelf op geen enkele manier Goddelijk. Het is wel Gods schepping. Dat is heel belangrijk ook in onze tijd tegenover allerlei gedachten dat wij deel van het Goddelijke zouden zijn. Zoals dat in allerlei varianten bestaat.

God maakt de mens naar Zijn beeld. Dat is een aparte daad van God. Dat alleen al wijst erop dat we niet met een door God veroorzaakte Big-bang te maken kunnen hebben die dan het scheppingsproces in gang gezet heeft, wat dan uiteindelijk tot het ontstaan van de mens geleid zou hebben. Elke dag was er weer sprake van een aparte scheppingsdaad van God. Waar Hij uit niets maakte wat Hij dan wou hebben. De HERE gebruikt bij de schepping van de mens wel stof uit de aardbodem. Stof, grond dat Hij al eerder geschapen had. Toch schept God de mens niet uit het bestaande. De mens is namelijk nog geen mens als God die pop van grond gevormd heeft! De mens wordt een mens als de HERE de levensadem in de mens blaast. De HERE maakt uit dode materie leven door de adem van Zijn mond; Gen. 2,7.

Het doel van de schepping is niet de mens zelf, maar dat de schepping onder leiding van de mens haar rust en doel in de lof op God vindt. Het eerste deel van het scheppingsbericht eindigt niet met de schepping van de mens maar met de zevende dag waarop de HERE van Zijn scheppingswerk rust en die dag als dag van rust aan de mens geeft. Juist in Gods rust op de zevende dag komt Gods scheppingswerk tot zijn doel. De HERE geniet dan van het volmaakte werk dat Hij gemaakt heeft. Let erop dat we in Gen. 2,1-3 twee keer het woord maken lezen en ook de woorden “al Zijn werk dat God schiep door het te maken”. De Heilige Geest benadrukt zo dat dit waarvan God rust en wat Hij op de zevende dag ziet niets anders dan Zijn eigen werk is. Het doel van Gods schepping dat juist op de zevende dag zo prachtig naar voren komt, wordt in Ps. 104 zo onder woorden gebracht: “De heerlijkheid van de HEERE zij voor eeuwig, laat de HEERE zich verblijden in Zijn werken”; vs. 31.

Als we het over het gezag van de Schrift hebben, is het belangrijk dat we God in Zijn Woord in Zijn rijkdom laten spreken. Dat we niet met menselijke maat meten, dat we niet vanuit een eigen schema Gen. 1 gaan benaderen en zo de rijkdom van Gods openbaring voor onszelf en anderen gaan beperken. Zo zie je ook dat er geen reden vanuit Gods Woord zelf is om tot een kadertheorie te komen. De HERE geeft in wat Hij in de op elkaar volgende 6 scheppingsdagen gedaan heeft weer hoe groot Hij is. Dan zie je de HERE in Zijn grootheid en kan je met de hele schepping niet anders dan wat we in Opb. 5 lezen: “En elk schepsel dat in de hemel, op de aarde, onder de aarde en op de zee is, en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: aan Hem, Die op de troon zit, en aan het Lam zij de dankzegging, de eer, de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheid. En de vier dieren zeiden: Amen. En de vierentwintig ouderlingen wierpen zich neer en aanbaden Hem Die leeft in alle eeuwigheid”; vs. 13-14.

 

Hoort dood en doden bij Gods schepping?

Past volgens de Schrift bij deze geweldige God en Schepper dat er bij het begin van de schepping al dood en lijden was? Heeft de HERE dat er vanaf het begin al in gelegd? Ik vind het verdrietig dat ook de laatste tijd de suggestie weer gedaan wordt dat er ook voor de zondeval al vijandschap tussen dieren en ook tussen bepaalde dieren en de mens bestaan heeft. De schepping zou vóór de zondeval een niet voor ieder veilige wereld zijn geweest. Deze gedachte komt meer op vanuit hoe wij de wereld vandaag meemaken dan dat het vanuit Gods Woord zelf komt. De HERE kijkt na zes dagen naar Zijn totale schepping en zegt dan: “En God zag al wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed”; Gen. 1,31.

Bij het goede van God (weten we uit de rest van Zijn Woord) hoort niet de vijandschap waardoor een van de schepselen gedood of verwond zou worden. Vanuit de Bijbel zelf wordt daartegen ingebracht dat we in Gen. 1 toch ook al lezen over wilde dieren en dat er vertalingen van Gen. 2,15 zijn die zeggen: “En de HERE God nam de mens en plaatste hem in de hof van Eden om die te bewerken en te bewaken”.

Hoe zit het met de wilde dieren die in Gen. 1 genoemd worden? Zijn de wilde dieren die in vs. 24 genoemd worden roofdieren? Hier dreigt een misverstand. Het woord wild wijst in vs. 24 niet op het gevaarlijk zijn van deze dieren voor de mens en anderen maar op het niet leven op plekken waar de mens is. Het zijn de dieren die op zichzelf in het veld leven. Zelfs de wilde dieren waren voor de zondeval geen bedreiging voor de mens en voor andere dieren. Bij de wilde dieren in Genesis 1 horen geen roofdieren. De vraag die dan gesteld wordt is: Waar komen de roofdieren dan vandaan? We zullen hier moeten denken aan de grote verandering die er heeft plaatsgevonden na de zondeval. De slang gaat op zijn buik voort, de mens wordt sterfelijk, de vijandschap van dieren naar andere dieren en de mens komt er. Vaak wordt er dan de vraag gesteld hoe dat nu mogelijk is. Wat deden leeuwen en hyena’s dan in de tijd voor de zondeval? We zullen ons moeten voorstellen dat wat we nu roofdieren noemen toen planteneters waren. Dat is in onze ogen nu vreemd. Toch is het niet zo vreemd als we er aan denken dat de HERE de hele schepping uit niets maakt. De HERE zegt ook dat Hij na de zondeval voor een geweldig grote verandering gaat zorgen als straf op de zonden. We lezen ook (daar kom ik later op terug) dat op de nieuwe aarde de leeuw en de slang totaal ongevaarlijk voor anderen zijn. De HERE die het hele heelal uit niets gemaakt heeft, zorgt na de zondeval dat als deel van de straf de mens onsterfelijk wordt en dat ook bepaalde dieren een grote verandering ondergaan en roofdieren worden. Ook deze dieren komen op de nieuwe aarde weer tot hun vredelievende bestemming.

Was de hof van Eden op de aarde een plaats waar je kon schuilen tegen de gevaren die er buiten waren? Dat is al heel onwaarschijnlijk als de HERE zegt dat Hij alles geschapen heeft en wij vanuit Gods woord weten dat vrede tussen de schepselen is wat de HERE wil. Het Hebreeuwse woord dat in Gen. 2,15 gebruik wordt kan zowel bewaken als bewaren betekenen. Ander voorbeelden waar dit woord met bewaren vertaald moet worden zijn: Gen. 37,11; 41,35; Ex. 22,6; 1Sam. 9,24. Het is vóór de zondeval niet nodig de hof van Eden tegen gevaren te verdedigen. De zonde heeft zijn vernietigende en vijandig makende werk nog niet gedaan. Het woord bewaren wijst erop dat de mens geroepen is zo in de hof van Eden te werken dat Gods heerlijkheid en majesteit in Zijn goede schepping niet aangetast wordt. Het moet ook bewerkt worden om het nog verder tot ontplooiing te brengen zonder om wat er is aan te tasten.

Wij moeten er heel voorzichtig mee zijn vanuit de huidige, door de zonde aangetaste werkelijkheid naar Gen. 1 te kijken; dan meten we met de maat van wat volgens ons vandaag mogelijk is. In de discussie of er voor de zondeval op aarde vijandschap tussen schepselen was, wordt het beroep op de profetieën waarin over de heerlijke vrede tussen alle dieren en mensen gesproken wordt soms heel makkelijk afgedaan. Het gaat daar toch over beeldspraak en dus heeft het geen betekenis voor de uitleg van Gen. 1 op dit punt. Dan maken we ons er wel erg makkelijk vanaf en doen ook geen recht aan bijvoorbeeld Jes. 11, Jes. 65 en Hosea 2. Het is duidelijk dat we daar met prachtige beeldspraak te maken hebben; met een heerlijke uitbeelding van de vrede die Christus verdiend heeft en op de totaal verloste nieuwe wereld zal neerdalen. Gods schepping is dan weer in volle vrede hersteld. Het is nu heel belangrijk te zien dat hier prachtige beelden gebruikt worden om uit te drukken dat alle vijandschap en dood dan weer uit Gods schepping verdwenen is. Ook de natuur is dan weer verlost van de vijandschap die er door de zonde in de natuur gekomen is. De natuur ziet naar het herstel van die vrede uit! We lezen dat in Rom. 8 zo: “Want ik ben er van overtuigd dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die aan ons geopenbaard zal worden. Met reikhalzend verlangen immers wacht de schepping op het openbaar worden van de zonen van God. Want de schepping is aan de zinloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar door hem, die haar daaraan onderworpen heeft, in hoop dat ook de schepping zelf zal bevrijd worden van de slavernij van het verderf om te komen tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God. Want wij weten dat heel de schepping gezamenlijk zucht en gezamenlijk in barensnood verkeert tot nu toe. En dat niet alleen, maar ook wijzelf, die de eerstelingen van de Geest hebben, ook wijzelf zuchten in onszelf, in de verwachting van de aanneming tot kinderen namelijk de verlossing van ons lichaam. Want in die hoop zijn wij zalig geworden”; vs. 18-24a.

 

De beelden in Jes. 11, Jes. 65 en Hos. 2 wijzen de volle vrede tussen alles in de schepping aan. Ik geef deze delen van Gods Woord hier weer:

-              Jesaja 11: “Een wolf zal bij een lam verblijven, een luipaard bij een geitenbok neerliggen, een kalf, een jonge leeuw en gemest vee zullen bij elkaar zijn, een kleine jongen zal ze drijven. Koe en berin zullen samen weiden, hun jongen zullen bij elkaar neerliggen. Een leeuw zal stro eten als het rund. Een zuigeling zal zich vermaken bij het hol van een adder, en in het nest van een gifslang zal een peuter zijn Hand. steken. Men zal nergens kwaad doen en verderf aanrichten op heel Mijn heilige berg, want de aarde zal vol zijn van de kennis van de HEERE, zoals het water de bodem van de zee bedekt”; vs. 6-9.

-              Jesaja 65,25: “Een wolf en een lammetje zullen gezamenlijk weiden, een leeuw zal stro eten als een rund, een slang – zijn voedsel zal stof zijn. Zij zullen geen kwaad doen en geen verderf aanrichten op heel Mijn heilige berg, zegt de HEERE”.

-              Hosea 2,17: “Ik zal voor hen een verbond sluiten op die dag met de dieren van het veld, met de vogels in de lucht en de kruipende dieren op aarde. En boog, zwaard en strijd zal Ik van de aarde doen verdwijnen, en Ik zal hen onbezorgd doen neerliggen”.

 Die vrede zal op de nieuwe aarde weer in volle glorie hersteld zal zijn. Dan zie je exegetisch dat deze beelden in de profetie zeker ook een duidelijke boodschap voor de verhoudingen tussen dieren onderling en tussen de dieren en de mens heeft. Er was geen vijandschap. Er was geen doden van elkaar. Het zal er op de nieuwe aarde ook niet meer zijn.

Ja, maar de leeuw en al die andere roofdieren dan? Ik herinner hierbij ook aan wat ik iets hierboven geschreven heb. Zoals wij niet met de ogen die alleen de door de zonde beïnvloede werkelijkheid kennen naar de nieuwe hemel en aarde moeten kijken zo is het ook als we aan de periode voor de zondeval denken. De HERE is de Schepper die alles uit niets kan maken en voor niets te groot of te wonderlijk is. Zoals wij er niet aan twijfelen dat er een onvoorstelbare verandering van het leven van het zondige bestaan naar het leven op de nieuwe wereld zal plaatsvinden. Ook de verandering in de natuur, ook in de dieren van de goede schepping naar een wereld waarin de vloek van de zonde kwam was enorm groot.

Er is ook nog een ander exegetisch punt dat sterk ondersteunt wat we tot nu toe gezegd hebben. Dat zijn de voedselvoorschriften die de HERE op verschillende momenten van de geschiedenis geeft. In de tijd vóór de zondeval geeft de HERE zowel mens als dier alleen plantaardig voedsel. Er is dan onderscheid tussen mens en dier, maar beide eten niet anders dan plantaardig voedsel. Gen. 1,29-30. Na de zondeval, als de mens veel meer moeite moet doen om genoeg voedsel te krijgen, wordt zijn menu uitgebreid, mag hij alle plantaardige voedsel tot zich nemen zoals de dieren dat al voor de zondeval mochten; Gen. 3,18. Na de zondvloed geeft de HERE de mens toestemming ook vlees te eten; Gen. 9,3.

Toen de HERE na zes dagen naar Zijn schepping keek, functioneerde de hele schepping als een prachtig geheel. Er is echte vrede tussen al zijn schepselen. Een van de zaken die opvalt, is dat al de schepselen er zijn om in dienst van één schepsel: de mens te staan. De hele schepping erkent de mens als de koning boven hen. We zien dat op een heel mooie manier in Gen. 2. De HERE brengt alle soorten dieren die Hij geschapen heeft naar de mens. De mens krijgt de opdracht al die dieren namen te geven. Dat laat zien dat de mens als koning boven alle andere schepselen staat. De mens krijgt de bevoegdheid deze dieren namen te geven en zo zullen ze ook genoemd worden. Het zijn niet alleen de dieren die van nature dicht bij de mens leven die dan hun naam van de mens krijgen. Alle dieren laten in het komen naar de mens zien dat zij aan de mens dienstbaar willen zijn. Ze voegen zich in Gods scheppingsorde.

 

Toch geen andere oplossing?

Van den Brink kiest in zijn boek “En de aarde bracht voort” een heel andere weg. Vanuit de aanname van de evolutie meent hij dat er miljoenen jaren van evolutionair lijden zijn geweest. Vanaf het begin van het leven op aarde. Hoe is dat volgens hem te rijmen met de schepping zoals we daarover in de Bijbel lezen? Hij komt tot mogelijkheden die voor hem aanvaardbaar zijn. Ik geef de citaten waarin deze twee mogelijkheden duidelijk verwoord worden:

  1. In zijn onderzoek ‘God, evolutie en het probleem van het kwaad’ stelt Christopher Southgate dat er maar één denkbare reden mogelijk is: er moet voor God geen andere manier zijn geweest om een wereld te scheppen met zoveel waardevolle dingen als de onze dan door tegelijkertijd ruimte te bieden aan het vele lijden van dieren: “Ik houd het erop dat het soort universum dat we hebben, waarin complexiteit ontstaat in een proces dat aangestuurd wordt door darwiniaanse natuurlijke selectie en dus door dood, pijn, predatie en geldingsdrang, het enige soort universum is dat kon leiden tot de rijkdom, schoonheid, complexiteit en diversiteit van schepselen die de aarde heeft voortgebracht” [1].
  2. De tweede mogelijkheid is voor van den Brink dat er vanaf het begin van de schepping kwade machten zijn die Gods plan dwarsbomen. Hij noemt dit een ‘gematigd dualisme’. Daarover schrijft hij o.a. dit: “We kunnen eenvoudig toegeven dat er iets helemaal mis is in de schepping, gezien het afschuwelijke geweld en de verbijsterende genadeloosheid in de natuur waarvan dieren al sinds ver voor de komst van de mensheid het slachtoffer worden [2]. Deze gedachte helpt ook in te zien dat God er tegen is en dat Hij voortdurend bezig is de schepping van haar kwade indringers te bevrijden”.

 

Wanneer van den Brink verschillende meningen gaat evalueren, schrijft hij het volgende:

“De vraag hoe Gods speciale bekommernis om het zwakke en kwetsbare, zoals manifest in het Nieuwe Testament (bijv. Mat. 5,1-10; 1Kor. 1,27) zich verhoudt tot deze struggling for life is hoe dan ook terecht.

Is er een antwoord mogelijk op deze vraag? Zijn de omvang, pluriformiteit en grote verspreiding van lijden in de dierenwereld niet dermate stuitend dat we ons dienen af te vragen of de God van het evangelie wel de Schepper is van het universum? Dit type vraag heeft de kerk vanaf Marcions afwijzing van de Schepper-God in de tweede eeuw na Christus vergezeld – en van tijd tot tijd geteisterd. De ontdekking van de geleidelijke opkomst van levensvormen en de daarmee gepaard gaande langdurige evolutionaire geschiedenis van lijden kan de visie van Marcion van nieuwe brandstof voorzien: hoe kan de God van het evangelie verantwoordelijk zijn voor zo’n wereld? Hiertegenover heeft de kerk zich echter altijd begrepen als de gemeenschap van de drie-enige God die onze wereld schiep, verlost en vervolmaakt als Vader, Zoon en Geest. Het lijkt mij dat de uiteenlopende antwoorden die in dit hoofdstuk de revue passeerden (vooral in 5.5 en 5.6) ons hebben laten zien dat het evolutionaire lijden geen overtuigend motief biedt om afscheid te nemen van het klassiek-christelijke geloof dat  ’s werelds verlosser en vervolmaker geen ander is dan haar Schepper. Lezers kunnen voor zichzelf beslissen welke van de antwoorden hun het aannemelijkst lijkt. Persoonlijk meen ik dat het sceptisch theïsme de meest adequate reactie verwoordt: wij kleine en zondige mensen bevinden ons niet in een positie waarin we ons kunnen uitspreken over vormen van kwaad die God al dan niet mag toestaan, want we kunnen niet wegen welke redenen Hij heeft” [3].

 

De grote vraag is of we werkelijk één van deze oplossingen kunnen aanvaarden. Ik moet zeggen dat ik het beroep van Van den Brink hier op het sceptisch theïsme wel heel gemakkelijk vindt. Een evolutionair lijden en ook de dood vanaf het begin van Gods schepping zijn volgens mij niet te rijmen met wat we in Gods eigen Woord lezen. Ik verwijs daarvoor naar wat we vanuit de Schrift in het begin van dit hoofdstuk gehoord hebben. Daarbij komt nog een heel belangrijke reden die in het vervolg van dit hoofdstuk aan de orde komt: dat deze oplossingen niet met het beeld van God dat de HERE van Zichzelf geeft overeenkomen. Daarom nu de vraag in dit verband: Hoe is de HERE? Eerst nog aandacht voor wat we in de belijdenisgeschriften van Christus’ kerk belijden.

 

Wat belijden we?

De HERE is de Schepper die alles gemaakt heeft. We belijden dat in de Geloofsbelijdenis van Nicea zo: “Wij geloven in één God, de almachtige Vader, Schepper van de hemel en de aarde, van alle zichtbare en onzichtbare dingen”.

In de Nederlandse Geloofsbelijdenis belijden we op grond van Gods Woord o.a. dit:

“Wij geloven dat de Vader door Zijn Woord – dat is door Zijn Zoon – de hemel, de aarde en alle schepselen uit niets heeft geschapen, toen het Hem goed dacht. Ook heeft Hij aan elk schepsel zijn wezen en gedaante gegeven en zijn eigen taak om zijn Schepper te dienen. …… Hij heeft ook engelen goed geschapen, om zijn gezanten te zijn en zijn uitverkorenen te dienen. Sommigen van de engelen zijn uit die verheven staat waarin God hen geschapen had, in het eeuwige verderf gevallen. …… Wat dit betreft verwerpen en verfoeien wij de dwaling van de manicheeërs, die zeggen dat de duivelen hun oorsprong uit zichzelf hebben en van nature slecht zijn; zij ontkennen dat de duivelen slecht zijn geworden”; art 12.

“Wij geloven dat God de mens uit het stof van de aarde geschapen heeft en hem gemaakt en gevormd heeft naar zijn beeld en gelijkenis: goed, rechtvaardig en heilig, zodat hij met zijn wil in alles overeen kon stemmen met de wil van God. Maar toen de mens in die eervolle positie verkeerde, heeft hij er geen acht op geslagen en zijn bevoorrechte plaats niet erkend”; art 14.

We belijden in Heidelbergse Catechismus: “God heeft de mens goed en naar Zijn beeld geschapen, dat wil zeggen: in ware gerechtigheid en heiligheid, opdat hij God, zijn Schepper, naar waarheid kennen, Hem van harte liefhebben en met Hem in eeuwige heerlijkheid leven zou, om Hem te loven en te prijzen.

Waaruit komt deze verdorven aard van de mens voort? Uit de val en ongehoorzaamheid van onze eerste voorouders, Adam en Eva, in het paradijs, want daar werd onze natuur zo verdorven, dat wij allen in zonden ontvangen en geboren worden”.

In de Westminster Confessie klinkt de volgende belijdenis: “Nadat God alle andere schepselen had gemaakt, heeft Hij de mens geschapen als man en vrouw, met een redelijke en onsterfelijke ziel. Hij schonk hun kennis, gerechtigheid en ware heiligheid. Hij heeft hen naar Zijn Eigen beeld geschapen, met de wet van God geschreven in hun harten en de kracht om die te vervullen”; hoofdstuk 4,2 [4].

Als laatste iets uit de Tweede Helvetische Confessie: “Deze goede en almachtige God heeft door Zijn Woord, dat eeuwig is als Hij, alles geschapen, zowel het zichtbare als het onzichtbare. En Hij onderhoudt dat ook door Zijn Geest, die eeuwig is als Hij. David getuigt daarvan reeds als Hij zegt: “Door Gods Woord zijn de hemelen gemaakt en door de Geest van zijn mond heel hun leger (Ps.33,6). Alles nu wat God geschapen had, was, zoals de Schrift zegt, zeer goed (Gen. 1,31) en het was tot nut en gebruik van de mens geschapen. Ja, wij stellen dat al die dingen één oorsprong hebben.  …….. Wat vervolgens de mens betreft, zegt de Schrift dat hij in het begin goed geschapen is, naar Gods beeld en gelijkenis; dat God hem een plaats gaf in het paradijs en alles aan hem onderwierp (Gen. 1,27vv.; 2,8). Dat prijst David zo fraai in Psalm 8 (Ps.8,6-9). Bovendien gaf Hij hem een vrouw en Hij zegende hen”; hoofdstuk 7 [5].

 

Wanneer we op ons laten inwerken wat de gereformeerde kerken volgens eigen belijdenis op grond van Gods Woord belijden, valt o.a. het volgende op:

 

  1. Er wordt over Adam en Eva gesproken als ons eerste voorouders. Het gaat hier niet om een groep mensen maar heel concreet over mensen die echt onze eerste voorouders zijn. Er wordt ook gewezen op de aparte scheppingsdaad waarbij Eva uit de man gemaakt wordt. Dat krijgt in het boek nergens echte serieuze aandacht.
  2. We lezen ook over het paradijs als de concrete plaats waar de eerste mensen leefden.
  3. Heel belangrijk is hierbij ook dat we steeds weer horen dat de mens goed, naar het beeld van God geschapen is. Zelfs zo dat we in de Westminster Confessie belijden dat de HERE de mens met Zijn wet in hun hart geschapen heeft. De mens is maar niet al meer verantwoordelijk geraakt met nog verkeerde verlangens in eigen hart. Nee, de mens is door God in een keer zo geschapen dat hij goed en heilig is. Dat is heel anders dan wat van den Brink nog als mogelijkheid openlaat; dat vanaf het begin van de schepping er ook het verkeerde aanwezig is. Hij doelt daarbij op een boek van Hoggard Creegan. Hij schrijft dan: “Hoggard Creegan geeft grif toe dat deze demonische machten in zichzelf niet over enige onafhankelijke macht of leven beschikken. Zo’n radicaal dualisme zou inderdaad sub-christelijk zijn. Het Nieuwe Testament veronderstelt echter wel een gematigd dualisme (‘modified dualism’), waarin het kwaad, ofschoon qua gerichtheid en ontologie voor ons verborgen en niet te bevatten, opereert als een reële destructieve macht die de menselijke dimensie te boven gaat. Op deze wijze bepleit Hoggard Creegan rehabilitatie van een theologie van gebrokenheid: ‘(…) waarom zouden we het element van het demonische terzijde stellen terwijl de Schriften er zo vol mee staan? Een theologie van gebrokenheid maakt het ons mogelijk “nee” te zeggen tegen de gedachte dat lijden nodig is of op enigerlei wijze deel van Gods Koninkrijk” [6].

Een belangrijk punt is of het demonische, de macht van het kwaad er van het begin was of niet. Een andere vraag is dan: als de macht van het kwaad later dan bij het begin kwam, was het dan zo dat die zover boven het menselijke uitsteeg dat de mens wel moest toegeven aan het kwaad? Als je de gereformeerde belijdenisgeschriften leest is het antwoord heel duidelijk. De HERE heeft alles heel goed gemaakt. Zonder ook maar iets van het kwaad. Hij heeft de mens naar Zijn beeld gemaakt. Zo gemaakt dat de mens tegen elke aanval op zijn leven met de HERE en het kiezen voor het goede bestand was. Het is dan echt 100% eigen schuld (en het was niet nodig) dat de mens zich door de slang, door de duivel liet verleiden.

 

Hoe is de HERE?

De mens is naar het beeld van God gemaakt. De HERE is de Schepper van alle dingen; van alles wat voor ons zichtbaar is maar ook van alles wat voor ons onzichtbaar is en toch wel bestaat. De HERE is de enig levende God en de enige Schepper. Is het mogelijk dat Hij iets of iemand zou maken die slecht is, die liefdeloos is? Om op die vraag antwoord te vinden moeten we zien hoe de HERE is. Is er in Hem iets te vinden dat toch iets van een vleugje slechts in zich heeft? Is het zo dat de HERE wel iets wat slecht was in de schepping moest leggen omdat Hij anders zijn doel niet zou kunnen bereiken? Het zijn vragen waarop de Geest ons in Gods Woord duidelijke antwoorden geeft.

  • Is het zo dat de HERE van tijd tot tijd niet kan bereiken wat Hij wil? Staat de HERE van tijd tot tijd voor onmogelijkheden? Hierop moeten we met overtuiging met nee antwoorden.
  • De HERE is de Almachtige. Dat heeft Hij zo duidelijk in de schepping bewezen. Dat laat Hij nog elke dag in het onderhouden van de schepping zien. Ik denk hierbij nu aan Jesaja 40: “Wie heeft de wateren met de holte van Zijn hand. opgemeten, of van de hemel met een span de maat genomen, of het stof van de aarde met een maatbeker gevat, of de bergen gewogen in een waag, of de heuvels op een weegschaal? Wie heeft de Geest van de HEERE gepeild en wie heeft Hem als Zijn raadsman onderwezen? Met wie heeft Hij beraadslaagd dat hij Hem inzicht zou geven, Hem het pad van het recht zou leren, Hem kennis bij zou brengen of Hem de weg van veel verstand zou doen kennen? …………. Met wie zou u Mij willen vergelijken, of aan wie ben Ik gelijk? zegt de Heilige. Sla uw ogen op naar omhoog, en zie Wie deze dingen geschapen heeft; Hij is het Die hun leger voltallig tevoorschijn brengt, ze alle bij name roept door Zijn grote vermogen en Zijn sterke kracht; er ontbreekt er niet één”; s. 12-14 .. 25-26.

Ik denk hierbij o.a. ook aan de keren dat de HERE heel duidelijk zegt dat niets voor Hem onmogelijk is. Niets is voor Hem te wonderlijk om te kunnen doen. Ik noem een paar plaatsen in de Schrift waar de HERE dit zegt.

 “En de HEERE zei tegen Abraham: Waarom heeft Sara toch gelachen en gezegd: Zou ik ook werkelijk baren, nu ik oud geworden ben? Zou er iets voor de HEERE te wonderlijk zijn? Op de vastgestelde tijd, over een jaar, zal ik bij u terugkomen, en Sara zal een zoon hebben”; Gen. 18,13-14 [7].

De engel Gabriël zegt tegen de maagd Maria: “Want geen ding zal bij God onmogelijk zijn. Maria zei: Zie, de dienares van de Heere, laat mij geschieden overeenkomstig uw woord. En de engel ging van haar heen”; Luk. 1,37-38.

 

Gods handelen gaat ver uit boven wat we als mensen kunnen bedenken. Dat komt ook heel duidelijk uit in Ef. 3: “Hem nu Die bij machte is te doen ver boven alles wat wij bidden of denken overeenkomstig de kracht die in ons werkzaam is, Hem zij de heerlijkheid in de gemeente, door Christus Jezus, in alle geslachten, tot in alle eeuwigheid. Amen”; vs. 20,21.

Ik moet nu denken aan de Afrikaanse uitdrukking dat iets “bo jou vuurmaakplek gaan”. Hoe de mens zich ontwikkelt en wat we ook ontdekken, er blijven dingen die voor ons niet voor te stellen zijn. De HERE is groter dan al ons verstand en al onze ontdekkingen samen.

De HERE is almachtig. Het is dus niet mogelijk dat de HERE dingen nodig heeft die hij later slecht en zondig noemt om die te gebruiken om tot Zijn doel te komen.

Waarom is dat niet mogelijk? Omdat de HERE de enige is die in en in goed is. Bij Hem is er werkelijk niets maar dan ook niets te vinden wat verkeerd of donker is. Hij is liefde (1Joh. 4,8). Dat betekent dat alles wat niet met Zijn liefde in overeenstemming is door Hem gehaat wordt! Dat is ook de oorzaak voor de ellende op de wereld. Dat strijdt niet met Gods liefde; nee, dat is Gods rechtvaardige straf over de zonden die wij in de wereld gebracht hebben. Dat kwaad, dat donkere was er niet in het begin. Wij mensen hebben het de wereld binnengehaald. Het kwaad, de agressie, wisselende seksuele contacten en alle zonden staan tegenover God en hoorden niet bij Zijn goede schepping. Ze zullen ook niet horen bij de nieuwe hemel en aarde!

Dat er in God helemaal niets donkers is en uit Hem het donkere, het onrechtvaardige niet kan komen, lezen we o.a. prachtig in 1Joh. 1: “En dit is de boodschap die wij van Hem gehoord hebben en aan u verkondigen, dat God licht is en dat in Hem in het geheel geen duisternis is. Als wij zeggen dat wij gemeenschap met Hem hebben en wij toch in de duisternis wandelen, liegen wij en doen de waarheid niet. Maar als wij in het licht wandelen, zoals Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkaar, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde”; vs. 5-7.

De ellendige dingen die wij (die in eerste instantie goed gemaakt zijn) in de wereld hebben gebracht, zullen op de nieuwe hemel en aarde voor altijd verdwenen zijn. We lezen in Opb. 21 van die wereld: “En God zal alle tranen van ogen afwissen, en de dood zal er niet meer zijn; ook geen rouw, jammerklacht of moeite zal er meer zijn. Want de eerste dingen zijn voorbijgegaan. En Hij Die op de troon zit, zei: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zei tegen mij: Schrijf, want deze woorden zijn waarachtig en betrouwbaar”; vs. 4,5.

Een tegenwerping zou kunnen zijn dat we toch ook lezen dat God een verterend vuur is. Hebr. 12,29. Daar zie je dat Gods liefde de zonde en het kwaad niet kan uitstaan en het juist door Zijn oordeel uit liefde getroffen en verteerd wordt!

In dat kader staat ook wat we lezen in Amos 3,6-7: “Of wordt in een stad de bazuin geblazen zonder dat het volk beeft? Of komt er kwaad in de stad voor zonder dat de HERE het doet? Voorzeker, de Heere HEERE doet niets tenzij Hij Zijn geheimenis heeft geopenbaard aan Zijn dienaren de profeten”. Het gaat ook hier om de HERE Die alleen maar goed is, Die liefde is. Hij laat door Zijn profeten steeds weer horen dat wie in zonde leeft door Zijn rechtvaardig oordeel getroffen zal worden, juist omdat Hij liefde is. Wanneer er in een stad een ramp gebeurt, wanneer er in een stad verschrikkelijke dingen gebeuren, is God erbij. Hij laat het niet uit Zijn hand lopen. Dat betekent dat er voor wie tot Hem om hulp en vergeving vlucht hoop is. Het loopt God niet uit de hand. Het kwaad overwint Hem niet en krijgt geen vat op Hem. Het lijden en het kwaad is de schuld van de mèns. De duivel maakt er gebruik van, maar het blijft onder Gods regering.

De conclusie moet zijn, dat de oplossingen die van den Brink noemt voor lijden vanaf het begin van de schepping niet voldoen als we de hele Schrift laten spreken. Hiervoor spreekt Gods Woord toch duidelijk anders dan de oplossingen die volgens van den Brink bruikbaar zouden kunnen zijn.  

 

 

 

[1] Van den Brink p. 163

[2] Van den Brink p. 171

[3] Van den Brink p. 178

[4] Thera Tanis-Baars Gewogen woorden De Banier 2014 p. 64

[5] M te Velde (red) Confessies Groen 2009 p. 536,537

[6] Van den Brink p. 170,171

[7] Zie voor een verdere bespreking van de uitdrukking: “Zou voor de HERE iets te wonderlijk zijn” : Rob Visser Sara se lag; Vrye Gereformeerde studies 1 Pretoria 1997.